Veldnamen in Den Ham

In ons overgeorganiseerde landje wordt tegenwoordig bijna alles in nummers en codes aangegeven en is bijna alles gedigitaliseerd. Wie zijn vastgoedeigendommen moet opgeven doet dat onder meer door kadastrale gegevens te vermelden van het betreffende perceel; hij vermeldt dan kadastrale gemeente, sectieletter en het perceelsnummer. Zo kende ons land voor de invoering van de kadastrale registratie (Den Ham 1832) veldnamen om percelen aan te duiden en de locatie werd verkregen door de belendende percelen te noemen. Vaak werden de veldnamen van vader op zoon overgedragen, waardoor ze soms van zeer hoge ouderdom zijn. Napoleon, die belasting wilde heffen op eigendommen, voerde hiertoe de kadastrale registratie in en zo verdween de veldnaam op papier en in aktes, maar bleef hij bij de opvolgende eigenaren voortleven, vooral als er geen ruilverkavelingen plaatsvonden. De op z’n eind lopende ruilverkaveling Den Ham- Lemele bracht me dan ook op de gedachte dit artikeltje te schrijven.

Zo’n 25 jaar geleden is men op verschillende plaatsen in ons land, al dan niet in groepsverband, aan de slag gegaan om deze veldnamen te verzamelen, hoofdzakelijk door ze op te tekenen uit de volksmond alvorens ze in onbruik raakten door ruilverkavelingen, dorpsuitbreidingen, etc. Om deze nog levende veldnamen te laten registreren werd er in 1974 een veldnamen commissie Overijssel in het leven geroepen, die in samenwerking met de culturele raad van Overijssel, het Rijksarchief van Overijssel en de afdeling Naamkunde- en Nederzettingsgeschiedenis van het P.J. Meertens Instituut, een aanvang hebben gemaakt.

Zo onderzocht o.a. Loes H. Maas voor het laatst genoemd Instituut de veldnamen in Den Ham; indertijd hielp ik haar aan (oud) kaartmateriaal voor haar werk. Gegevens uit de briefwisseling die ik toen met haar onderhield heb ik, voor zover als dat uit mijn archief op te vissen viel, verzameld. Ik kreeg van haar zgn. “voorproefjes” van haar resultaten om het interessante ervan onder ogen te zien. Jaren later ontving ik uit het archief van Harm Scheper een kaart met nummers en gegevens, (de link tussen kaart en veldnaam) waardoor heel veel puzzelstukjes op hun plaats vielen. Zo bezit ik zonder het lange tijd zelf te weten een bijna compleet resultaat van het veldnamen onderzoek dat indertijd verricht is.

Mocht u er belangstelling voor hebben: ik heb het bij de inlevering van dit artikeltje, onze Oudheidkundige Vereniging Den Ham-Vroomshoop ten geschenke gedaan, waar u het binnenkort kunt raadplegen in ons nieuwe archiefgebouw “De Krulsmid”. Om u ook alvast een “voorproefje” te geven en uw interesse te wekken, volgen hier een aantal leuke voorbeelden.

(hier foto van verdommerieje plaatsen)

Zo wordt op de naam als de verdommerieje (een weiland in de Nienenhoek) nieuw licht geworpen (als verklaring), wanneer we aan het eind van de 18e eeuw de naam Vidom (Fidom) tegenkomen, die in deze omgeving toen woonachtig was.

Een naam als armenland (een weiland in het Hammerflier) krijgt meer reliëf door de vermelding in 1871 dat de Hervormde kerk van Den Ham een niet met name genoemd stuk land verhuurt, dat blijkens het kadastrale gegevens overeenkomt met het armenland uit het onderzoek, te interpreteren als Diaconie Armenland.

Het is begrijpelijk dat veel landerijen hun naam aan de bodemgesteldheid ontlenen: het broek -ook in de verkleinvorm het breukie- (lage moerassige, slappe grond), de mars (moerassige grond), de belt (hoogte, in het bijzonder een zandkop), de horst ook meer in de dialectvormen als horste en hos (wel of niet begroeide hoogte), het sumpel (drassig of zompig land). Zo wijst op zure grond het zoerstukke en voor harde grond de hardemoat (maat, made). Een verliesgevend perceel werd blijkbaar kostverloren genoemd. Maar ook het pratheukie zal wel niet veel opgebracht hebben (pratten: niet gedijen, huilen). Een duidelijk blijk van waardering zijn ‘t goldenkaampie (een door een houtwal omgeven stuk land, vaak bouwland), het lekkere stukkie maar ook het beste stukke wijst hierop.

De tegenstelling hoog ten opzichte van laag vinden we in het lege maogien (lage maatje) het lege gat en ’t hooge laand, de hooge kaamp, enz.

Over de plaatselijke begroeiing vertellen ’n roebolt (roebolt: paardestaart), het elsbeukie wat denkt u van de de zekhoek (grassoort zegge) of van het ietveld (hiet, heide) en rusgenweide (rus, biezensoort).

Naar het gebruik ervan verwijzen ’t garstenstukkien, haverland, het roggestukke en ’n goorn, Jan bartelsgoorn (als moestuin). Maar ook ’t heuilaand, de peerdeweide, ’t koelaand, de heuimaot, ’t varkenstuk, de peerdeweide en de pinkenweide, ’t gloepenstukkie (gloepe, eendenkooi)

Aan afmeting in de vorm van grootte, tijd en hoeveelheid herinneren de naamgevingen als tweeschepelstukkie (zoveel land als men met twee schepel kon bezaaien), ’t kwartien (circa 25 ara groot), de twaalf morgen (een morgen is zoveel grond als men in een morgen kon bewerken) en ’n dagwark (zoveel grasland als men op een dag kon maaien.)

Dat het de Hammenaren niet aan beeldend vermogen ontbrak, blijkt uit de categorie vormnamen zoals de krukke ( haaks op elkaar staande stukken land; overigens een naam die ook elders veel voorkomt), de tiphoek en de tippe (tip in dit geval in de betekenis van punt), de geer (schuin toelopend gerend stuk land), de bijl, ’n ploegstaart (een krom perceel, vergeleken met het kromme hout waarmee de ploeg bestuurd wordt), den haken, de veerkante hoek, de roonde hoek, de winkel (winkel, in de betekenis van hoek) en wat vindt u van het maantien of de pier (een lang smal stuk grond).

De ligging was bepalend voor de ommermaat (tegen de grens met Ommen), de buitenste hoek, achter lubberskampie, het achterste stukke, ’t veurste maogien, aan de diepe weg, enz.

Een zeer groot aantal veldnamen in Den Ham is samengesteld met een voornaam, een familienaam of een beroepsnaam; het onderscheid tussen een beroepsnaam en een van een beroep afgeleide familienaam kan wel eens moeilijk zijn. Natuurlijk zal er veelal een verwijzing naar de eigenaar of gebruiker aan ten grondslag liggen. Wat te vinden van diekkemeujes ukie, (meuje, tante dieke’s hoekje), poddestege (Jan Jansen, 1752 alias de Podde), mutenlaand, (Evert Wijtten, 1767 alias Evert van de Mute), de lubberije, de flimmerije, de tumelderije, de varvereije, (familienamen van achtereenvolgens Lubbers, Flim, Tuimelaar en Verver). Deze laatste zou natuurlijk ook op een beroep kunnen duiden, zoals de volgende veldnamen: snijdersmate (snijder als kleermaker), fijnwevers hooimate, blauwververspas (pas in de betekenis van weide met houtopstand), gortemakerslaand, de kratserie en krazerije, (krastser of krasser, een wolkammer?), weverskamp enzovoort.

De aanwezigheid in Den Ham van textielnijverheid -vooral in de buurtschap Magele, maar ook in het kerkdorp zelf woonden veel wevers- weerspiegelt zich overduidelijk in de veldnamen.

Verder zijn er bijzondere veldnamen die wel heel specifiek zijn en alleen in Den Ham voorkomen. Maar we treffen ook namen aan zoals bijvoorbeeld de tije of tij of tie die elders in Twente en Overijssel maar ook in het aangrenzende Duitsland veelvuldig voorkomen. Een tij of tie was veelal een centraal gelegen plaats van samenkomst, waar recht werd gesproken en waar aangelegenheden werden afgehandeld die het hele dorp betroffen. In Den Ham gelegen nabij de havezate Mennegeshave.

Zoals u hierboven kunt lezen: al met al meer dan de moeite waard voor de “liefhebbers” om ons archief eens te bezoeken en zelf op onderzoek uit te gaan.