Scheepvaart in Den Ham
Categoriearchief: Historie Den Ham
De aquarel van Cornelis Pronk van het dorp Den Ham uit 1732
Door Herman Dasselaar.
Zelfportret van Cornelis Pronk (1691-1759)
Cornelis Pronk
Nu we een geheel vernieuwde ‘glossy cover’ om ons kwartaalblad hebben gekregen en er foto’s in kleur kunnen worden geplaatst, leek het mij wel toepasselijk om een bijzondere afbeelding van de Hammertoren onder de aandacht te brengen. Het betreft een aquarel uit 1732 van Cornelis Pronk. Naar mijn mening is het een van de mooiste oude afbeeldingen van ons oudste bouwwerk. De maker van dit kunstwerk is niemand minder dan Cornelis Pronk (1691-1759) en is te vinden in de collectie van het prentenkabinet van het Rijksmuseum.
Cornelis Pronk was, in zijn tijd toen er nog geen fotografie bestond, een van de meest vooraanstaande en bekwaamste tekenaar van stads- en dorpsgezichten. Hij heeft ons een omvangrijk en prachtig oeuvre nagelaten. Wanneer hij ter plaatse in een schetsboek zijn motief had uitgetekend, werkte hij dit nadien uit in mooie prenten. Meestal waren dit gewassen pentekeningen. Bij uitzondering en in bijzondere gevallen maakte hij er een aquarel (in kleur) van. Zo ook van onze toren. Blijkbaar sprak hem dit beeld van Den Ham zo aan dat hij het de moeite waard vond, om er deze prachtige aquarel van te maken. Een topstuk uit zijn oeuvre!
Cornelis Pronk was in 1732 samen met zijn vrienden Abraham de Haen, ook een begenadigd tekenaar en Andries Schoemaker op reis door Overijssel. Deze laatste was een linnenhandelaar uit Amsterdam en een verwoed verzamelaar van tekeningen van kastelen en plaatsbeschrijvingen. Zijn wortels lagen in Almelo waar hij ook geboren is. Zijn huishoudster Geesje Arens reisde mee om voor de inwendige mens te zorgen. Ze trokken samen per koets door ons gewest om verschillende steden dorpen en buitenplaatsen vast te leggen. Deze drie heren beschikten over een behoorlijke historische bibliotheek aan boeken en gegevens, met een importantie om van te watertanden. De vele tochten die ze maakten waren goed voorbereid. En de vele honderden tekeningen die ze produceerden werden in een gezamenlijk tekeningenkabinet bewaard, welke werd beheerd door Abraham de Haen. Naar behoefte konden ze hieruit kopieën maken voor de handel of verkoop. Ze kenden elkaar uit kringen van oudheidkundigen, tekenaars, dichters en schrijvers in Amsterdam.
De aquarel van het dorp Den Ham uit 1732. Gemaakt door Cornelis Pronk. Hij laat het “licht” in tegenstelling tot de werkelijkheid uit het noorden komen om zo de kerk met de toren in het volle licht te zetten.
Route
Op de route van Ommen naar Almelo doen ze op zondagmorgen 6 juli 1732, Den Ham aan. Cornelis Pronk maakt dan een tekening van Mennegeshave en één van het dorp Den Ham met de oude toren. Deze tekening gebruik hij later om de hierboven afgebeelde aquarel te vervaardigen; één van de mooiste en oudste aquarellen welke ooit van het dorp Den Ham gemaakt zijn. Dit deel van de avontuurlijke belevenissen van dit gezelschap treft u aan in het boek “Over de hobbelde en bobbelde heide” met de verschillende tekeningen en beschrijvingen.
Aquarel
De foto van de aquarel, die ik indertijd van het origineel maakte, heb ik digitaal bewerkt. Door alle vervuiling en ongerechtigheden te verwijderen oogt het beeld weer “fris” . Zo zien we bij nadere bestudering drie personen en een (z.g. lange) hond afgebeeld. Gezien de exacte weergave van de oude toren met de toenmalige kerk met zijn steunberen mogen we aannemen dat ook de andere woonhuizen of boerterijen juist zijn weergegeven. Opvallend is dan dat de eindgevels houten topgevels bezitten, hier is dus sprake van een wat meer Twentse bouwtrant. Je zou voor een Sallands dorp meer wolfseinden verwachten. De opgaande gevels zijn van metselwerk in een houten vakwerk opgetrokken. Ook een bouwstijl die in Twente maar ook in Duitsland veelvuldig voorkomt. De daken zijn met stro of riet gedekt zoals overal gebruikelijk in die tijd. Zichtbaar is het dichte houten hekwerk rond het kerkhof. Dit hekwerk was een bescherming tegen de loslopende varkens die er geen moeite mee hadden de overleden en begraven dorpsbewoners als een welkome afwisseling op hun voedsel aanbod te zien. Verder zien we bord rechts naast de ingang van het kerkhof, Misschien bedoeld voor bekendmakingen. Achter de kerk zien we dat toentertijd de Brink ook al met bomen was beplant.
Joseph Adolf Schmetterling
Hierboven zien we een afbeelding van een gewassen pen/potlood tekening die sterk overeenkomt en grote gelijkenis vertoont met onze aquarel. Deze prent wordt dan ook door sommigen toegeschreven aan Cornelis Pronk. Doch deze prent, ook aanwezig in het rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum, is gemaakt door Joseph Adolf Schmetterling (1761-1828). Een Oostenrijker van geboorte die op 77 jarige leeftijd in Amsterdam overleed. Tijdens zijn leven maakte hij tekeningen van stads- en dorpsgezichten en kastelen. Naar alle waarschijnlijkheid is deze tekening een ‘kopie’ van dezelfde voorstelling en gemaakt met onze aquarel als voorbeeld. Het heeft er in ieder geval alle schijn van.
Op een aantal onderdelen wijkt de voorstelling af. Zo groeien er nu bomen rechts voor de toren en zijn de drie figuren niet aanwezig. Daarvoor in de plaats zien we een vrouw met kind die de (Grote-) straat oversteekt. Maar het zou ook heel goed kunnen zijn dat het een originele tekening van Cornelis Pronk is die door Joseph Schmetterling nadien is bewerkt en ‘opgepimt’ om hem beter verkoopbaar te maken. Bijzonder is wel, dat vaag maar wel duidelijk linksboven naast de toren spits, de datum 6 juli waar te nemen valt, wat er op zou kunnen wijzen dat Pronk dit geschreven heeft. Hij was nl die datum in Den Ham in het jaar 1732.
Paul Peter Hattinga-Verschure
De reis die in 1732 werd gemaakt door Cornelis Pronk en zijn vrienden werd door de Deventer kunstenaar Paul Peter Hattinga-Verschure in 2008 opnieuw gedaan en overal waar men vroeger halt hield om een prent te maken deed hij dat ook. Hierboven ziet u de aquarel die hij vanaf de zelfde plaats maakte in Den Ham aan de Grotestraat bijna 280 jaar later. In het boek: “Een wereld van verschil”, een tekenreis door Nederland in het spoor van Cornelis Pronk en Abraham de Haen, geeft hij een geïllustreerd reisverslag. Op alle plaatsen waar zij hebben getekend heeft hij in 2008 opnieuw een tekening gemaakt. De resultaten van zijn werk zijn verschenen in de vorm van een historisch-topografische atlas. Zo zien we dat de bijzondere uitstraling van het dorp Den Ham door de eeuwen heen een bron van inspiratie is gebleken voor verschillende kunstenaars. Hopelijk zorgen de toekomstige generaties ervoor dat karakteristieke eigenschappen en de schoonheid van dit prachtige dorp niet verloren gaat.
Romaans doopvont
Na de reformatie werd alles wat aan de Rooms-katholieke erediensten herinnerde zoals altaren, beelden en dergelijke uit de protestante kerken verwijderd. Ook de stenen doopvonten die doorgaans rijk gedecoreerd waren en daardoor niet meer door de beugel konden, werden in de ban gedaan. Veelal stonden deze doopvonten aan de westzijde, het wereldlijke deel, in het schip van de kerk of ook wel onder de toren. Overleveringen van de “beeldenstorm” in Den Ham zijn niet bewaard gebleven. Maar het zal net als elders in Salland, gezien het volkskarakter, aanvankelijk niet zo’n vaart gelopen hebben. Nadat het Calvinisme meer en meer grip kreeg op het kerkelijk reilen en zeilen werden de puntjes op de i gezet.
Vaak was het geen plaatselijk initiatief maar werden kerkbesturen, van hoger hand, opgedragen zich van hun taak te kwijten. Zo verdwenen de vaak rijk bewerkte doopvonten uit de protestante kerkinterieurs, ze werden stuk geslagen of werden voor wegverharding gebruikt.
Soms werden ze gestald in een verloren hoekje onder de toren, dienden als bloembak in tuinen, voertroggen voor het vee of koelbak bij de smid zoals in Valthe gebeurde.
Mevrouw Schônlank-van der Wal heeft onderzoek gedaan naar de verschillende types stenen doopvonten en komt op acht verschillende uitvoeringen, allemaal van zandsteen gemaakt. Ze kwamen, hoe kan het ook anders, grotendeels uit Bentheim, of beter gezegd, uit Gildehaus want alles wat wij in Nederland Bentheimer zandsteen noemen komt nagenoeg allemaal uit de groeven bij Gildehaus. De ter plaatse vervaardigde, uit één kubieke meter gehouwen vonten hebben de tand des tijds redelijk goed doorstaan. Want uit haar onderzoek, in heel Nederland gedaan kon ze ruim 160 exemplaren traceren. Drenthe had er nog elf en Overijssel nog vijftien. De oudste stenen vonten dateren uit de elfde eeuw en van de negen middeleeuwse Twentse exemplaren heeft de Nederlandse hervormde kerk in Enschede de oudste.
De acht verschillede types vonten die door mevr. Schônlank-van der Wal in Nederland zijn aangetroffen. Rechtsboven het type waar ons verhaal over gaat. Opvallend is dat het huidig in gebruik zijnde vont in de hervormde kerk in Den Ham, dat van Baumberger steen is vervaardigd, niet binnen deze types past. Die vont is namelijk voordien oorspronkelijk een offerblok geweest in omgekeerde vorm. Dit gebeurde in 1940, nu zijn er stemmen die veronderstellen dat het vóórdat het een offerblok was ook al als doopvont dienst heeft gedaan. Wie het kent ziet snel dat dit niet past binnen de types die hierboven zijn afgebeeld. Hoe bewerkt het ook door de eeuwen moge zijn geweest, de zware onderkant past op geen enkele wijze qua formaat hierbinnen.
Het Drentse museum kocht in de 19e eeuw her en der zo veel mogelijk exemplaren op. Ook de Twentse Oudheidkamer, nu Rijksmuseum Twente, liet zich niet onbetuigd en wist ook een aantal exemplaren te bemachtigen, waaronder een rijk versierd Romaans vont welke wel eens uit Den Ham afkomstig zou kunnen zijn. Maar daarover later meer. De meeste teruggevonden exemplaren zijn weer op hun plaats terug en doen weer dienst als doopvont in protestante kerken, waar ze, in tegenstelling tot vroeger, een prominente plek naast de preekstoel hebben gekregen.
Nu is van de vont in het Rijksmuseum Twente bekend dat het is teruggevonden in de nabijheid van Den Ham, namelijk in Daarle op de boerderij “het Janshuis”. Het werd ontdekt door mevrouw Schutte in de jaren twintig van de vorige eeuw. Zij was indertijd schooljuffrouw in Daarle. Nu wil het verhaal dat het daar al sinds 1806 in gebruik was geweest als paardenkrib en het voor tien gulden was gekocht in Den Ham en per ossenwagen naar Daarle is getransporteerd. Op zich een heel geloofwaardig verhaal want de inwoners van Daarle kerkten indertijd in Den Ham en waren voor veel zaken aangewezen op dit kerkdorp.
Mr. G.J. ter Kuile, een vooraanstaand historicus, vermeldt dat hij in september 1927 fietsend in de buurt van Daarle een lekke band kreeg, binnenstapte in een eenzame Daarler boerenhoeve en daar tot zijn grote verbazing een rijk bewerkt Romaans doopvont als paardenkrib in gebruik aantrof. Na voorzichtig onderhandelen verwerft hij het voor de toenmalige Oudheidkamer Twente. Hij laat het onderzoeken en dan blijkt dat het uit de kerk van Den Ham afkomstig is. Later wordt om onduidelijke redenen ook verondersteld dat het ook wel eens uit Hellendoorn afkomstig zou kunnen zijn. Maar wie over enige geografische kennis, van toen en nu, beschikt en bovenvermeld verhaal in ogenschouw neemt komt al snel tot de conclusie dat dit wel zeer onwaarschijnlijk moet zijn.
De doopvont zoals deze door Ter Kuile in september 1927 werd aangetroffen als paardenkribbe in gebruik op de boerderij in Daarle, grotendeels ingemetseld en aan het oog onttrokken.
De prachtig rijk bewerkte robuuste Romaanse doopvont van Bentheimer zandsteen zoals het nu eenzaam in een verloren hoek staat in het Rijksmuseum Twente. De bovenkant bezit een sponning waarin vroeger het deksel, waarmee het kon worden afgesloten, paste. De scharnierpunten maar ook de sluiting zijn nog goed herkenbaar in de rand waar te nemen. Vroeger moesten de vonten afsluitbaar zijn om te voorkomen dat onverlaten het doopwater gingen gebruiken voor tovenarij en duistere rituelen. De kuip loopt aan de binnenzijde enigszins conisch toe en is aan de buitenzijde voorzien van twee gehakte touwbanden in visgraat motief waartussen een fries met een slingerende rank met vruchten. Hieronder een verticaal gebouchardeerd veld. De kuip wordt gedragen door een ronde zuil met op de vier hoekpunten met hun kopgewende leeuwen hun voorpoten staan tegen de zuil en hun achterpoten rusten op de hoekpunten van het vierkante voetstuk.
Hopelijk komt ooit deze vont, als een van de laatste gedislokaliseerde exemplaren terug op de plaats waar het thuishoort, namelijk in de kerk van Den Ham en komen zowel kerkbestuur van de Nederlandse Hervormde kerk uit Den Ham als het bestuur van het Rijksmuseum Twente tot de slotsom, zoals elders in den lande, dat het daar thuishoort. Pas geleden las ik dat in het Groningse dorp Kantens op 18 september 2006, de prachtige zandstenen Romaanse vont uit de 13e eeuw teruggeplaatst is in de kerk waar het vier eeuwen geleden uit verdween. Het stond in depot van het Groninger museum en is na vele verzoeken weer terug waar het ooit vandaan kwam. Wie weet lezen we, vroeg of laat, dit ook van de Hammer vont, dat het is teruggekeerd naar daar waar het eens vandaan kwam en thuis hoorde.
*Het woord vont is afgeleid van fons, de bron uit het aardse paradijs.
Bronnen: Tubantia 16 april 1997, Ontsloten verleden van H. Konijnenberg sr., publicatie mevr. Schônlank-van der Wal 1994.
Het beleg van slot Eerde door de Bisschop in 1380.
Door Herman Dasselaar
Het huis Eerde zoals het er in 1715 uitzag. Het is gebouwd op dezelfde plaats waar eertijds het beruchte Slot van Evert van Essen heeft gestaan.
Vroege geschiedenis
De roemrijke geschiedenis van kasteel Eerde en haar bewoners begint vele eeuwen terug. Wanneer precies valt niet te achterhalen. Zodra er in schriftelijk bronnen sprake is van het bestaan van Eerde heeft het al een behoorlijke bekendheid. Kastelen zijn vaak veel ouder dan wanneer er in schriftelijke bronnen gewag van wordt gemaakt. Gezien de reputatie die Eerde vroeger bezat zal het in dit geval niet anders zijn.
Als de Bisschop, Otto van der Lippe in zijn conflict met de burggraaf Rudolf van Coevorden een, voor die tijd (1227) grote, legermacht bijeen brengt dan doet hij dat bij kasteel Eerde. Met opgewekt gezicht en goed gehumeurd verwelkomt hij hier de vele edelen , ridders en ander krijgsvolk, met in zijn achterhoofd al zeker van een overwinning. Maar hoe anders verliep het treffen, dat onder de naam van de slag bij Ane aan vele honderden ridders het leven kostte. Eerde had dus in 1227 al een zekere reputatie.
In 1319 heeft Johan Rading, hij is schout en rentmeester van Vollenhoven, de novale tíenden van het huis Hengelere in de buurtschap Eerde in pacht genomen. Hij laat zich dan Johannes Redinc van Erde noemen. Hij komt uit een roemrijk adellijk geslacht met veel aanzien. Hij is dan zelf woonachtig op Eerde en is een respectabele ridder maar heeft helaas geen zonen die hem op kunnen volgen.
Het Huis Eerde rond 1900 .
Roofridder Evert van Essen.
Maar zodra zijn erfdochter Margaretha van Eerde in het huwelijk treedt met Evert van Essen komt Eerde in een ongunstig daglicht te staan. Evert van Essen maakte van Eerde “een sterk en geweldig huys van zware houte en steen” en hij achtte zich oppermachtig Al had hij wel een overeenkomst met de stad Kampen gesloten dat men elkaar niet zou aanvallen en belegeren. De Kampenaren hadden namelijk al eerder van hun belegeringskunst blijk gegeven door het kasteel Puttenstein te belegeren en de bewoners tot overgave te dwingen.
Deze Evert bedreef allerhande moedwil, plunderde en roofde er op los. Zo overviel en beroofde hij de kooplieden op de Regge en Vecht maar ook op de verschillende handelsroutes dook hij op. Hij terroriseerde zijn omgeving, zo kapte hij naar eigen behoefte bomen van anderen en verbood de boeren de gezamenlijke weiden te gebruiken en sleepte alles achter de veilige muren van zijn onneembaar geacht Slot.
Het regende dan ook klachten bij de Bisschop over deze roofridder. Niet alleen van de boeren in zijn omgeving maar met name door de ingezetenen van de Hanzesteden die hun koopwaar in handen van deze roofridder zagen verdwijnen. Na verschillende vermaningen van de zijde van Utrecht en evenzovele beloften bleef zijn gedrag onveranderd. Nu waren alle kasteelheren uit die tijd geen lieden van onbesproken gedrag. Het merendeel leefde wel in een conflict met deze of gene. Was het niet met hun landsheer, zoals de Bisschop dan was het wel met één of andere ridder of met één van de Hanzesteden.
De Bisschop Floris van Wevelinkhoven
Deze Hanzesteden kregen steeds meer macht en namen deze eigengerechtigheid van de kasteelheren niet langer. Een strafexpeditie tegen de kastelen van de Regge linie moest hierin verbetering brengen. De Bisschop Floris van Wevelinkhoven sluit daarop een verdrag met de Hanzesteden Deventer en Zwolle om aan dit gedrag een einde te maken.
Deventer stelde een groot belang in de belegering van Eerde en de stad leende van haar burgers 3132 ponden om de expeditie te financieren. De lijst met namen van de financiers is nog aanwezig in het stadsarchief van Deventer. Daarnaast was Deventer leverancier van voor die tijd modern oorlogstuig. Zo vervaardigde zij “donrecloetn” “stijenbussen” en leverde het buskruit voor dit geschut. In 1369 en 1373 wordt het buskruit in Overijssel al voor oorlogshandelingen gebruikt. Tevens leverde Deventer een aanzienlijk aantal burgers en schutters die onder leiding van de regeringsleden van de stad meehielpen bij het beleg. Zwolle liet zich ook niet onbetuigd het vervaardigde onder andere “bleijden” waaraan de huidige Bleijmarkt in Zwolle nog haar naam dankt. Met ondersteuning van de Heren van Egmond en van IJsselstein en jonkheer van Arkel, verschillende ridders , schutters en voetvolk begint de Bisschop de belegering op de 3e mei in 1380. Aanvankelijk werd het Slot met een hagelregen van stenen bekogeld. Men gebruikte daarvoor bleijden, een soort katapult die wel 1300 pond zware stenen kon afschieten. Maar het Slot was zodanig geconstrueerd van hout en steen dat deze stenen afkaatsten en terug stuitten als waren het “kaetsballen” De zware balken zo groot als molenstanders waarmee het Slot was bekleed stonden dicht aaneen en waren onderling kunstig verbonden. Daarna werden de donderbussen in stelling gebracht en werd het slot daarmee beschoten. Maar ook dit strijdmiddel richtte weinig uit. Het kasteel weerstond alle oorlogsgeweld.
Het Huis Eerde anno 2013 thans in gebruik als internationale school.
Overeenkomst
Na enige weken van beleg liepen de kosten hoog op, zo waren er inmiddels door het krijgsvolk 7 koeien geconsumeerd en de aankoopkosten van brood, wijn, bier, vlees, spek en haver voor foerage, beliep 1900 ponden. Zo begon men ten lange leste onderhandelingen met de bezetter. Deze laatste, waarschijnlijk door honger gedreven en zich ook realiserend dat er geen ontzet meer te verwachten viel, ging hierop in. Zo komt er na voorstellen heen en weer een overeenkomst op de 28e Mei van het jaar 1380 tot stand onder andere met de volgende voorwaarden:
Dat Evert van Essen het kasteel met behoud van lijf en goed zou opgeven. Hij tevens vergoeding van 250 oude schilden zou krijgen en een maand lang alles uit het huis mocht slopen wat hij kon gebruiken. Daarna kon de Bisschop met het kasteel handelen naar eigen goed dunken. Van de sloopwerkzaamheden kwam weinig terecht en na een maand “stac men den brant daerin ende het bernde ene ganse maent lang”.
Van Essen moest tevens zweren met een eed dat hij, noch zijn vazallen , de Bisschop noch de steden Deventer en Zwolle ook maar iets aan zou doen. Evert van Essen verzoende zich na zijn nederlaag met zijn vijanden. Hij trad zelfs enige jaren later bij de bisschop van Utrecht in dienst. Hij werd kastelein, een soort zetbaas, op een kasteel van de bisschop. In 1382 kwam hij om het leven als gevolg van de verwondingen die hij opliep bij een inval door de vrije Friezen in het Land van Vollenhove. Zijn vrouw verkocht Eerde in 1405 aan de familie Van Twickelo.
De verwoesting van Eerde kostte de belegeraars dus een lieve duit. Alleen al de Deventer naren spendeerden 3132 ponden aan hun expeditie naar Ommen. Ter vergelijking: een stadsbestuurder verdiende 2 pond per maand. Eén kanonschot kostte al een dergelijk maandsalaris. Het was hun blijkbaar nogal wat waard om Evert op de knieën te krijgen.
Daarna trok de bisschop voor het Slot Azoelen. De bewoners hiervan gaven zich op voorhand al over en wachtten de aanval en belegering van de Bisschop niet af. De plaats waar dit mysterieuze Slot gestaan heeft is nooit met zekerheid vastgesteld. De gegevens die de geschiedschrijvers ons hierover hebben nagelaten zijn schaars. Maar tocht zijn er nogal wat aanwijzingen die kunnen duiden op bepaalde plaatsen. Maar daarover in het volgende kwartaalblad meer.
Een Jaar later in 1381 trekt de Bisschop met zijn alliantie voor het slot Ter Molen nabij Hellendoorn waar Sweder van Schuilenburg tot overgave werd gedwongen. De Steden waaronder deze keer ook Kampen waren weer van de partij. In datzelfde jaar wordt ook het kasteel Lage, door de Bisschop belegerd en ingenomen. Waarna de krijgshandelingen door de Bisschop in onze omgeving een einde namen
Veldnamen in Den Ham
In ons overgeorganiseerde landje wordt tegenwoordig bijna alles in nummers en codes aangegeven en is bijna alles gedigitaliseerd. Wie zijn vastgoedeigendommen moet opgeven doet dat onder meer door kadastrale gegevens te vermelden van het betreffende perceel; hij vermeldt dan kadastrale gemeente, sectieletter en het perceelsnummer. Zo kende ons land voor de invoering van de kadastrale registratie (Den Ham 1832) veldnamen om percelen aan te duiden en de locatie werd verkregen door de belendende percelen te noemen. Lees verder