Mysterieuze steen

DenHam door Smetterling 1751-1828De toren van Den Ham afm. 128 x 200 mm getekend, met pen in bruin,  door de in Wenen geboren Joseph Adolf Schmetterling die leefde  van 1751 tot 1828. In het bezit van het Rijksmuseum in Amsterdam. Het heeft er veel van dat dit een copie is naar Cornelis Pronk die vanaf deze plek in 1732 ook een tekening maakte.

Het meest tot de verbeelding sprekende en verreweg het oudste bouwwerk in ons gebied is de Hammertoren.Door velen beschreven, bejubeld, getekend en wat dies meer zij. Toch bestaat er voor mij nog altijd een intrigerend en mysterieus onderdeel aan deze toren, namelijk de steen in de zuidwestgevel ter hoogte van het maaiveld, door de toenmalige bouwers of opdrachtgevers blijkbaar belangrijk genoeg geacht om hem zichtbaar in het metselwerk van kloostermoppen op te nemen. Dat het geen funderingssteen betreft mag duidelijk zijn uit het feit dat hij niet onder de grond is gebruikt waar de funderingsaanleg op de vaste grondslag begint, maar juist boven het maaiveld, zichtbaar voor iedereen bij de ingang van de toren en kerk.Deze steen zou wel een ander licht kunnen werpen op het gegeven dat nou juist daar in het dorp de toren met de kerk zich bevindt. Want vanuit de geschiedenis is algemeen bekend dat na de kerstening de keuze van de te stichten kapel of kerk viel op de plek waar voordien de “heidense rituelen” plaatsvonden.

Dit werd met name gedaan om te voorkomen dat dergelijke offerplaatsen gebruikt konden blijven naast de nieuwe godsdienst. In onze omgeving was het voor de kerstening een gewoonte dat men offers bracht bij heilige eiken en op Germaanse offerstenen. Zo schrijft dhr. Jac. Letz in Trouw op 22 februari 1978 over het prachtige witte kerkje in Heemse verschillende wetenswaardigheden. We laten hem even aan het woord als het gaat om de daar aanwezige steen. Zo schrijft hij: “Het kerkje van Heemse, in de gemeente Hardenberg, waarvan de geschiedenis teruggaat tot ongeveer 1300, ontstond uit een door de Angelsaksische prediker Libuinus gesticht kapelletje, die verder ondermeer ook in Deventer een Godshuis bouwde, hij kwam volgens de legende op een moment in Heemse aan toen daar juist een mensenoffer zou worden gebracht. Bij de kerk ligt nog een heidense offersteen.”

Tot zover Jac. Letz, die ons over onze steen toch aan het denken zet.

Een andere schrijver J.R. Seinen die ten behoeve van monumentendag 1988 in “Een wandeling door oud Hardenberg” vermeldt in zijn schrijven: “Er is nog veel te zien in Hardenberg en Heemse. De oude historie wijst Heemse aan als het oerbegin in deze contreien van een enigszins geciviliseerde samenleving. Daarvan getuigt de Heemser hervormde kerk nog elke dag. Op de plaats waar de oude Saksers hun offerplaats hadden werd in 750 een kappelletje opgericht. De oude dingsteen later de steen waarop de kerkspraoke werd gehouden ligt nog naast de kerk”. Hij spreekt dus over een dingsteen.

Ding-stedes en dingstenen moeten we in relatie brengen met ge-ding of rechtsgeding respectievelijk de plaats of steen waarop recht gesproken wordt. Nu valt aan onze Hammersteen niet meer af te lezen of het om een Germaanse offersteen of dingsteen gaat, maar het bijzondere is wel dat hij doelbewust zichtbaar is ingemetseld.

Dat zou met het oogmerk kunnen zijn dat hij onbruikbaar werd om er offers op te brengen, of als het om een dingsteen gaat men herinnerd werd aan het laatste oordeel bij het ter kerke gaan.

Dit laatste lijkt mij niet het geval, het zou dan niet direct noodzakelijk zijn de steen in te metselen. Het kan zijn dat ten tijde van het aanwezig zijn van een kapel in Den Ham welke doorgaans vooraf ging aan het stichten van een kerk, naast het nieuwe geloof de offersteen in gebruik bleef en men bij het bouwen van de kerk en toren hem inmetselde om dit gebruik te voorkomen. Maar zekerheid hieromtrent zullen we waarschijnlijk nooit krijgen. Wel is bekend dat heidense gebruiken bij de Saksen nog lang in gebruik bleven; zo stond er op het offeren bij heilige eiken een fikse boete.

Maar mocht u eens bij onze prachtige oude toren staan let dan eens op de bijzondere steen die een nóg oudere geschiedenis heeft dan ons oudste bouwwerk, en bij het bouwen van de toren toen al als gedenkwaardig werd beschouwd.

Voor het samenstellen van dit artikel werd gebruik gemaakt van gegevens uit het archief van H.Konijnenberg sr. die hij welwillend ter beschikking stelde, waarvoor mijn bijzondere dank.

Jodenvervolging in Den Ham

In een aantal uitgaven van het Kwartaalblad van de Oudheidkundige Vereniging Den Ham-Vroomshoop is op velerlei wijze aandacht besteed aan de periode van de Tweede Wereldoorlog. Daarbij aansluitend lijkt het mij zinvol nog eens onder de aandacht te brengen dat de Jodenvervolging, ook aan het dorp Den Ham, niet zonder ernstige gevolgen voorbij gegaan is. Zo werden vijf Joodse Hammenaren ter dood gebracht in het Poolse concentratiekamp Sobibor. Van de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen en de gevolgen doe ik, zonder compleet te willen zijn, hieronder een chronologisch feitenrelaas.

 

Bij een verordening uit 1940 uitgevaardigd door de Commissaris-Generaal voor de Openbare veiligheid, tekenen de eerste beperkingen voor het optreden van Joden in het openbaar zich af. Alle gemeentebesturen krijgen een schrijven waarin het begrip “Jood” wordt gedefinieerd. Dit luidt als volgt:

 

Jood is een ieder, die uit tenminste drie naar ras uit voljoodsche grootouders stamt.

Als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee voljoodsche grootouders stamt en hetzij zelf op den negende Mei 1940 tot de tot de joodsch-kerkelijke gemeente heeft behoord of na dien datum daarin wordt opgenomen, hetzij op den negenden Mei 1940 met een Jood was gehuwd of na dat oogenblik met een Jood in het huwelijk treedt.

Een grootouder wordt als voljoodsch aangemerkt, wanneer deze tot de Joodsche-kerkelijke gemeenschap heeft behoord.

De tijd die daarop volgt wordt het net langzaam maar zeker rond de Joden aangetrokken. De maatschappelijke isolatie wordt systematisch en doordacht uitgevoerd. Een willekeurige greep uit de vele maatregelen die volgen treft u hieronder aan.

 

Zo mogen Joden van meet af aan niet meer deelnemen aan het openbare leven, zoals het niet mogen optreden in schouwburgen, cabarets e.d. en daar ook niet als bezoeker mogen komen. Op 21 juli 1942 ontvangt de gemeente Den Ham een schrijven van de procureur-generaal van het gerechtshof in Arnhem, waarin nog eens duidelijk wordt toegelicht met voorbeelden in vraag en antwoord wat niet meer geaccepteerd mag worden van Joden. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

Het is Joden verboden het huis van Arische medeburgers te betreden. Het rijden op paarden of zittend op een wagen meerijden met een Ariër is verboden. Werkt hij voor een Ariër dan dient hij het paard bij de teugels te nemen en naast het paard te lopen. Hij mag niet naar kapperszaken welke ook door Ariërs worden bezocht. Hij mag niet meer aan publieke markten deelnemen. Ook mag hij een flink aantal beroepen niet meer uitoefenen. Particuliere ziekenhuizen en sanatoria gebruiken borden met de tekst “verboden voor Joden” om ze uit hun inrichting te weren. Deze en nog tal van andere maatregelen om de Joden uit te sluiten worden achtereenvolgens verordineerd.

 

In het kader van het inleveren van de aan Joden behorende rijwielen schrijft op 30 juni 1942 het gemeentebestuur van Den Ham aan de Gevolmachtigde voor de reorganisatie van de Nederlandse Politie te ‘s Gravenhage “dat de in de gemeente wonende Joden te weten Simon Schlosser een herenrijwiel (transport), Judic Schlosser-van Dam een damesrijwiel, Miechel Schlosser een herenrijwiel en Gompert Schlosser een jongensfiets hebben ingeleverd”.

 

Op 27 juli 1942 ontvangt de burgemeester van Den Ham een schrijven van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Zwolle betreffende het onderwerp: Uitzending van Joden naar werkkampen. Deze verzoekt zo spoedig mogelijk opgave te doen van de namen, adressen en geboortedata van de in de gemeente woonachtige Joden, binnen een bepaalde leeftijdscategorie. Aan deze opgave ware toe te voegen een “mededeeling omtrent samenstelling van de gezinnen van betrokkenen, zoo mogelijk met opgave van geslacht en geboortedata”. De burgemeester van Den Ham voldoet de volgende dag volledig aan het verzoek. Hiermee krijgt de bezetter, onder het twijfelachtig voorwendsel van “werkkampen” alle gegevens betreffende de Joodse maar ook half-Joodse gezinnen in handen. Voor de zorgvuldigheid, en om te voorkomen dat de burgemeester het niet zo nauw neemt met de waarheid, bestookt dit bureau vervolgens veelvuldig de burgemeester met uiteenlopende vragen omtrent leeftijden, gezinssamenstelling en afkomst.

 

Daarna verlangt Herrn Aussenstellenleiter der Sicherheitspolizei per telegram nog eens alle gegevens en wil gedetailleerde “Verzeichnis der judischen, gemischt judische Heirat und das Allter der Kinder”.

 

Op 10 maart 1943, het is dan Biddag, worden vijf Hammer Joden gearresteerd. Het is Levi Schlosser geboren op 1-10-1867 te Den Ham. Hij is ongehuwd en van beroep koopman en veehouder en is woonachtig aan de Esweg in Den Ham.

Ook zijn broer Simon Schlosser eveneens geboren in Den Ham op 22-12-1885 van beroep koopman en pluimveehandelaar woonachtig met zijn gezin aan de Daarleseweg wordt gearresteerd.

Zijn vrouw Judic Schlosser-van Dam geboren op 29-09-1886 te Leek in Friesland en zijn twee zonen Miechel Schlosser, van beroep slotenmaker geboren op 8-7-1918 te Den Ham 25 jaar oud en zijn jongere broertje Gompert geboren op 30-7-1931 in Den Ham, hij is slechts 11 jaar oud, behoren ook tot de arrestanten.

Informeel ingelicht over de ophanden zijnde arrestatie en in de veronderstelling tewerk te worden gesteld, maar ook ervan overtuigd niemand enig kwaad te hebben aangedaan, ondergaan deze vijf hun aanhouding. De andere familieleden van het gezin denken daar anders over en duiken onder. Na de arrestatie worden zij met paard en (platte) wagen naar het station in Ommen overgebracht. Onderweg wisselen zij nog verschillende afscheidswoorden met bekenden. De schoonzoon van Simon fietst nog mee tot de spoorwegovergang in Ommen. Nadien werd niets meer van hun vernomen.

 

Over de nagelaten eigendommen van de weggevoerden laat de bezetter geen gras groeien. Er dient door de gemeente een lijst te worden aangeleverd, in het Duits, met de complete inventarissen. Deze inventarissen worden afgevoerd en komen onder Duits beheer. De achtergelaten woningen worden door de Grundstuck Verwaltung aan de A.N.B.O. (Algemeen Nederlandsch Beheer Onroerendgoed) overgedragen. Op 17 Juni 1943 ontvangt de burgemeester van de gemeente Den Ham een schrijven van A.N.B.O. dat de woning van Simon Schlosser is doorverkocht en onmiddellijk kan worden aanvaard door de nieuwe eigenaar en dat deze de sleutel ter beschikking dient te worden gesteld.

Het informatiebureau van het Nederlandse Roode Kruis gevestigd te ’s Gravenhage geeft op 8 juli 1947 vijf verklaringen af betreffende de gedeporteerde Joden uit Den Ham, alle vijf van de zelfde strekking. Een van deze luidt als volgt:

Simon Schlosser geboren 28.12.1885 te den Ham, laatste adres: Magele B 127 op 17 maart 1943 met bestemming Sobibor (Polen) werd gedeporteerd. In aanmerking genomen, dat uit verklaringen, afgelegd door drie personen, te weten Sara Engel-Wijnberg en Chaim Engel woonachtig te Zwolle Veemarkt 23 en Ursula Stern woonachtig te Utrecht, Nieuwe Gracht 88, die van de ruim 33.000 uit Nederland gedeporteerde personen het langdurig verblijf in dit kamp overleefden, blijkt dat vrijwel alle personen die naar Sobibor werden vervoerd, onmiddellijk na aankomst door gas werden verstikt en daarna gecremeerd; voorts, dat van of omtrent gezochte sedert de deportaties niets nader werd vernomen; kan worden vastgesteld, dat Simon Schlosser voornoemd, op of omstreeks 20 maart 1943 aan de gevolgen van verstikking is overleden.

In het vernietigingskamp Sobibor is heden ten dage, ter nagedachtenis aan de slachtoffers, een Gedenklaan waarlangs stenen zijn aangebracht met daarop de namen van de slachtoffers. Van de uit Den Ham afkomstige en omgekomen Familie Schlosser ziet u op een van de bijgaande afbeeldingen de plaat met tekst die op deze steen is aangebracht. 

Ook een andere van geboorte Hammernaar David Schlosser geboren te Den Ham op 04-08-1880 wist de Jodenvervolging niet te ontlopen. Na zijn deportatie werd hij om het leven gebracht op 15-12-1942 in Auschwitz. Deze David Schlosser vertrok in 1913 vanuit Den Ham naar Markelo en trouwde met de Markelose Eva Cohen. David was veehandelaar, vanaf 1927 woonde deze familie Schlosser in een woning aan de Bergweg in Markelo. Toen David in 1942 moest worden afgevoerd is nog geprobeerd om hem te helpen. Hij werd naar zijn geboorteplaats Den Ham gebracht en dook daar onder. Maar David kreeg heimwee en fietste terug naar Markelo, waar hij al na enkele dagen samen met zijn zoon Gompert werd opgepakt. Toen later zijn vrouw Eva en dochter Sophia ingeseind kregen dat ook zij opgehaald zouden worden, vluchtten ze naar de bossen op de Markeloseberg. In de veronderstelling dat de kust veilig was keerden ze ’s avonds weer naar huis terug. Diezelfde nacht nog werden ze echter van hun bed gelicht en afgevoerd.

In het jaar 1947 proberen de erfgenamen en nabestaanden het onroerend goed aan de Daarleseweg terug in hun bezit te krijgen, welke in de oorlog door de bezetter werd geconfisqueerd en doorverkocht was aan een andere eigenaar. Deze eigenaar wilde hier aanvankelijk niet aan meewerken.

Op 22 april 1948 oordeelt de Raad voor Rechtsherstel in Arnhem nadat partijen niet tot overeenstemming konden komen, dat de erfgenamen het recht hebben het onroerend goed terug te kunnen kopen en bepaalt tevens de aankoopsom . Uiteindelijk kopen de nabestaanden tegen een aanzienlijk bedrag hun ouderlijk huis terug.

Eenmalig, in tegenspraak met het credo “zie niet om” de woorden die de woning aan de Daarleseweg sieren, vanwaar de Hammer Joden eertijd werden weggevoerd, en “opdat wij niet zullen vergeten” kwam deze bijdrage aan ons Kwartaalblad tot stand. Met dank aan de nabestaanden en in het bijzonder aan Geert Alfing die zijn familiearchief hiervoor beschikbaar stelde en waar bovenstaande gegevens aan zijn ontleend.

 

Hammer doopvont

Na de reformatie werd alles wat aan de Rooms-katholieke erediensten herinnerde zoals altaren, beelden en dergelijke uit de protestante kerken verwijderd. Ook de stenen doopvonten die doorgaans rijk gedecoreerd waren en daardoor niet meer door de beugel konden, werden in de ban gedaan. Veelal stonden deze doopvonten aan de westzijde, het wereldlijke deel, in het schip van de kerk of ook wel onder de toren. Overleveringen van de “beeldenstorm” in Den Ham zijn niet bewaard gebleven. Maar het zal net als elders in Salland, gezien het volkskarakter, aanvankelijk niet zo’n vaart gelopen hebben. Nadat het Calvinisme meer en meer grip kreeg op het kerkelijk reilen en zeilen werden de puntjes op de i gezet.

Vaak was het geen plaatselijk initiatief maar werden kerkbesturen, van hoger hand, opgedragen zich van hun taak te kwijten. Zo verdwenen de vaak rijk bewerkte doopvonten uit de protestante kerkinterieurs, ze werden stuk geslagen of werden voor wegverharding gebruikt.

Soms werden ze gestald in een verloren hoekje onder de toren, dienden als bloembak in tuinen, voertroggen voor het vee of koelbak bij de smid zoals in Valthe gebeurde.

Mevrouw Schônlank-van der Wal heeft onderzoek gedaan naar de verschillende types stenen doopvonten en komt op acht verschillende uitvoeringen, allemaal van zandsteen gemaakt. Ze kwamen, hoe kan het ook anders, grotendeels uit Bentheim, of beter gezegd, uit Gildehaus want alles wat wij in Nederland Bentheimer zandsteen noemen komt nagenoeg allemaal uit de groeven bij Gildehaus. De ter plaatse vervaardigde, uit één kubieke meter gehouwen vonten hebben de tand des tijds redelijk goed doorstaan. Want uit haar onderzoek, in heel Nederland gedaan kon ze ruim 160 exemplaren traceren. Drenthe had er nog elf en Overijssel nog vijftien. De oudste stenen vonten dateren uit de elfde eeuw en van de negen middeleeuwse Twentse exemplaren heeft de Nederlandse hervormde kerk in Enschede de oudste.

 

 

De acht verschillede types vonten die door mevr. Schônlank-van der Wal in Nederland zijn aangetroffen. Rechtsboven het type waar ons verhaal over gaat. Opvallend is dat het huidig in gebruik zijnde vont in de hervormde kerk in Den Ham, dat van Baumberger steen is vervaardigd, niet binnen deze types past. Die vont is namelijk voordien oorspronkelijk een offerblok geweest in omgekeerde vorm. Dit gebeurde in 1940, nu zijn er stemmen die veronderstellen dat het vóórdat het een offerblok was ook al als doopvont dienst heeft gedaan. Wie het kent ziet snel dat dit niet past binnen de types die hierboven zijn afgebeeld. Hoe bewerkt het ook door de eeuwen moge zijn geweest, de zware onderkant past op geen enkele wijze qua formaat hierbinnen.

Het Drentse museum kocht in de 19e eeuw her en der zo veel mogelijk exemplaren op. Ook de Twentse Oudheidkamer, nu Rijksmuseum Twente, liet zich niet onbetuigd en wist ook een aantal exemplaren te bemachtigen, waaronder een rijk versierd Romaans vont welke wel eens uit Den Ham afkomstig zou kunnen zijn. Maar daarover later meer. De meeste teruggevonden exemplaren zijn weer op hun plaats terug en doen weer dienst als doopvont in protestante kerken, waar ze, in tegenstelling tot vroeger, een prominente plek naast de preekstoel hebben gekregen.

Nu is van de vont in het Rijksmuseum Twente bekend dat het is teruggevonden in de nabijheid van Den Ham, namelijk in Daarle op de boerderij “het Janshuis”. Het werd ontdekt door mevrouw Schutte in de jaren twintig van de vorige eeuw. Zij was indertijd schooljuffrouw in Daarle. Nu wil het verhaal dat het daar al sinds 1806 in gebruik was geweest als paardenkrib en het voor tien gulden was gekocht in Den Ham en per ossenwagen naar Daarle is getransporteerd. Op zich een heel geloofwaardig verhaal want de inwoners van Daarle kerkten indertijd in Den Ham en waren voor veel zaken aangewezen op dit kerkdorp.

Mr. G.J. ter Kuile, een vooraanstaand historicus, vermeldt dat hij in september 1927 fietsend in de buurt van Daarle een lekke band kreeg, binnenstapte in een eenzame Daarler boerenhoeve en daar tot zijn grote verbazing een rijk bewerkt Romaans doopvont als paardenkrib in gebruik aantrof. Na voorzichtig onderhandelen verwerft hij het voor de toenmalige Oudheidkamer Twente. Hij laat het onderzoeken en dan blijkt dat het uit de kerk van Den Ham afkomstig is. Later wordt om onduidelijke redenen ook verondersteld dat het ook wel eens uit Hellendoorn afkomstig zou kunnen zijn. Maar wie over enige geografische kennis, van toen en nu, beschikt en bovenvermeld verhaal in ogenschouw neemt komt al snel tot de conclusie dat dit wel zeer onwaarschijnlijk moet zijn.

 

De doopvont zoals deze door Ter Kuile in september 1927 werd aangetroffen als paardenkribbe in gebruik op de boerderij in Daarle, grotendeels ingemetseld en aan het oog onttrokken.

 

De prachtig rijk bewerkte robuuste Romaanse doopvont van Bentheimer zandsteen zoals het nu eenzaam in een verloren hoek staat in het Rijksmuseum Twente. De bovenkant bezit een sponning waarin vroeger het deksel, waarmee het kon worden afgesloten, paste. De scharnierpunten maar ook de sluiting zijn nog goed herkenbaar in de rand waar te nemen. Vroeger moesten de vonten afsluitbaar zijn om te voorkomen dat onverlaten het doopwater gingen gebruiken voor tovenarij en duistere rituelen. De kuip loopt aan de binnenzijde enigszins conisch toe en is aan de buitenzijde voorzien van twee gehakte touwbanden in visgraat motief waartussen een fries met een slingerende rank met vruchten. Hieronder een verticaal gebouchardeerd veld. De kuip wordt gedragen door een ronde zuil met op de vier hoekpunten met hun kopgewende leeuwen hun voorpoten staan tegen de zuil en hun achterpoten rusten op de hoekpunten van het vierkante voetstuk.

Hopelijk komt ooit deze vont, als een van de laatste gedislokaliseerde exemplaren terug op de plaats waar het thuishoort, namelijk in de kerk van Den Ham en komen zowel kerkbestuur van de Nederlandse Hervormde kerk uit Den Ham als het bestuur van het Rijksmuseum Twente tot de slotsom, zoals elders in den lande, dat het daar thuishoort. Pas geleden las ik dat in het Groningse dorp Kantens op 18 september 2006, de prachtige zandstenen Romaanse vont uit de 13e eeuw teruggeplaatst is in de kerk waar het vier eeuwen geleden uit verdween. Het stond in depot van het Groninger museum en is na vele verzoeken weer terug waar het ooit vandaan kwam. Wie weet lezen we, vroeg of laat, dit ook van de Hammer vont, dat het is teruggekeerd naar daar waar het eens vandaan kwam en thuis hoorde.

*Het woord vont is afgeleid van fons, de bron uit het aardse paradijs.

 

Bronnen: Tubantia 16 april 1997, Ontsloten verleden van H. Konijnenberg sr., publicatie mevr. Schônlank-van der Wal 1994.