st Petersburg wil monument

 st petersburg

  St. Petersburg wil monument    

     door      Herman Dasselaar

Wie als Vriezenvener heden ten dage St. Petersburg bezoekt, gaat naast de Gostinni Dvor, het winkelcentrum waar vroeger de Vriezenveense kooplieden hun waar aan de man trachtten te brengen al snel op zoek naar de vroegere Hollandse Kerk. Een nog steeds beeldbepalend pand aan de Nevsky Prospect. Eenmaal binnen tref ik in kamer waar vroeger de dominee zetelde Elena Makarova aan, zij is secretaresse van de Stichting Vrienden van St. Petersburg. Van haar krijg ik een warm onthaal in het Nederlands met koffie en koekjes. Aan de wanden hangen documenten en foto’s uit het verleden waar de Hollandse connectie met St. Petersburg duidelijk naar voren komt.

rusland 421

Dat de Vriezenveense kolonie van eertijds een belangrijke plaats innam blijkt wel uit de grote hoeveelheid foto’s en documenten met Vriezenveners erop. Ze vertelt dan ook met trots dat de Vriezenveners de grootste financiers waren van het gebouw waarin we ons bevinden. In haar boekenvitrine bevinden zich nogal wat Nederlandse boeken over de vroegere relatie van Nederland met St. Petersburg. Opvallend is wel dat juist de vanuit Vriezenveen geschreven boeken over de Rusluie ontbreken. Haar attenderend op het bestaan hiervan is ze enigszins verbaast, maar hoopt ze deze nog eens in haar collectie te kunnen verwelkomen.

 

De eerste Nederlandse kerk die In St Petersburg werd gebouwd verrees in 1717 op het terrein behorende bij het huis van Vice Admiraal Cornelis Cruys. Deze Cruys die in Stavanger geboren was en  via Amsterdam naar St Petersburg kwam had zijn huis op de hoek van de Neva en de z.g.  kleine rivier. Het kerkgebouw van toen koste een bedrag vergelijkbaar met de waarde van honderd koeien. st petersburg kerkHet nieuwe kerkgebouw aan de Nevski Prospect met zijn bijgebouwen werd in 1834 in gebruik genomen en werd voor een groot deel gefinancierd door de Vriezenveners. Uit de notulen komt naar voren dat de beslissing om zo’n groot en duur complex te bouwen niet zonder slag of stoot is gegaan. Maar al snel bleek het succes van de formule want na een maand na de opening waren reeds alle bijbehorende winkels en vertrekken verhuurd voor een jaarlijks bedrag van 45.000 roebel. In de kelder op de hoek van de Moika en de Nevski Prospect was een grote Duitse wijnhandel gevestigd. Op de begane grond hadden Harmsen en Smejovski hun winkels. Op de eerste verdieping was de chique boekwinkel van de firma Bellinzard en Co gevestigd. In het zelfde deel van de vleugel had de “academie voor tentoonstelling van kunstwerken” een grote winkel met tentoonstellingsruimte.

In de andere vleugel bevonden zich appartementen voor gemeenteleden en de predikant. In het middendeel de kerkzaal, rond van vorm met zuilen van zachtgroen marmer en kerkbanken van uitgelezen mahonie. Ook aan een vertrek voor de predikant en de kerkenraad was gedacht. Alles naar een ontwerp van een Franse architect die de afgebeelde maquette maakte. Op 14 januari 1834 werd de kerk ingewijd door dominee Tamling onder de genodigden was de Prins van Oranje met zijn zonen.

rusland 401Elena Makarova  st petersb kerk Eertijds interieur kerkzaal

zuil

Detail zuilen in de kerkzaal

kerk st p

Voorzijde met entree anno 2008.

Elena is zichtbaar ingenomen met het bezoek uit Vriezenveen, ze draagt de relatie met Vriezenveen een warm hart toe en vertelt honderduit over het kerkgebouw en de Rusluie van weleer. Ze heeft een lange lijst met namen van Vriezenveners die op de begraafplaats Volkolovskoje zijn begraven. Haar vurige wens is dat er nog eens een monument komt op deze begraafplaats als eerbetoon aan de Rusluie die er begraven liggen. Van de grafstenen is nl weinig meer over dan een tweetal exemplaren. De anderen zijn totaal onleesbaar geworden door gebrek aan onderhoud of door vernieling. Ze roept het  Gemeentebestuur en Vriezenveners maar ook het bedrijfsleven op hiervoor het initiatief te nemen. Wat zou er toepasselijker zijn dan zo’n monument, vindt ze, als herinnering aan de belangrijke Vriezenveense kolonie van weleer, in een modern St. Petersburg waar alles uit het verleden in ere wordt hersteld. Mocht u een bijdrage willen leveren aan dit project, financieel, materieel of organisatorisch kunt u haar mailen, haar e- mail adres is lenam63@yandex.ru  Alle Vriezenveners die een bezoek aan St. Petersburg willen brengen kunnen dit monument als tastbare herinnering beschouwen aan hun plaatsgenoten van vroeger de Rusluie die hier samen een gemeenschap vormden.

Want in het huidige St. Petersburg is daar op de gebouwen na weinig meer van terug te vinden. De Perestrojka heeft van St. Petersburg een moderne stad gemaakt, een metropool met mondaine winkels, hotels, musea en met prachtig gerestaureerde kerken en niet te vergeten het winterpaleis van de tsaren, nu de hermitage genaamd. Een museum wat uit de hele wereld jaarlijks vele duizenden bezoekers trekt. Het is een aanrader om St. Petersburg te bezoeken. En mocht u gaan vergeet niet Elena Makarova in de vroegere kerk met een bezoek te vereren. st peterHet warenhuis Gostinni Dvor aan de Nevsky Prospect is totaal gerenoveerd en ziet er weer als nieuw uit. Er zijn gerenommeerde zaken in gevestigd met de laatste mode waar gefortuneerde Russen hun inkopen kunnen doen, net als honderd jaar geleden toen de Vriezenveense kooplui daar hun zaken dreven.

 

 

 

 

 

 

 

 

Brinken Vriezenveen

 

brink Vriezenveen

brink Vriezenveen

De brinken in Vriezenveen.

Door Herman Dasselaar.

Vriezenveen kent een flink aantal toponiemen die in haar directe omgeving soms totaal onbekend zijn, Maar elke Vriezenvener weet precies wat je met een brink bedoeld.

Zo kwam de naam ”brink” vroeger in Vriezenveen voor als aanduiding van het stuk grond naast de boerderij. Tegenwoordig nog steeds in gebruik doch het is overgegaan als aanduiding van het toegangspad voor de achterliggende bebouwing, ontstaan nadat men achter elkaar op hetzelfde perceel is gaan wonen. Er zijn twee betekenissen van het woord elders in gebruik. Ten eerste als aanduiding van het “dorpsplein” ten tweede als “deel van het erf”. In de eerste betekenis vinden we deze aanduiding terug in de Drentse kernesdorpen, waar een brink als gemeenschappelijk perceel van de bij elkaar liggende boerderijen het centrale deel van de nederzetting werd. Ook in het nabij gelegen Den Ham komt het in deze betekenis voor. De tweede betekenis, voor ons interessant, treffen we vrij algemeen aan in de wegdorpen, waar het nog te onderscheiden valt in twee betekenissen, die waarschijnlijk door verruiming uit elkaar voort gekomen zijn. Zo komt in de Friese wouden, met name in  Weststellingwerf de aanduiding voor om er brede grasranden rond de boerderij mee te benoemen. In Staphorst wordt het eventueel niet met gras begroeide erf aan de kant van de schuurdeuren en zij ingang van de boerderij bedoelt. Deze laatste aanduiding komt dichtbij de betekenis die het ook in Vriezenveen heeft. Uit een onderzoek van Klaas Bouwer die onderzocht in welk gebied het toponiem brink in wegdorpen voorkomt of voorkwam blijkt dat de dorpen gelegen tussen  Lemmer en Oldeberkoop deze aanduiding hanteren. Vriezenveen en Staphorst liggen ten opzichte van dit gebied nogal excentrisch. De oorspronkelijke betekenis van brink zal wel “rand” of “rand van het erf” of  “grasrand” geweest zijn. Dat de naam naar verloop van tijd al naar gelang de perceelsvorm en gebruik overging op meer specifieke delen van het erf zoals in Vriezenveen, Staphorst en de Weststellingwerfen maar ook in de Drentse kernesdorpen is het gevolg van een geleidelijk ontwikkelingsproces. Ebbinge Wubben vermeld rond  1907 in Staphorst de betekenis van brink als “steeg naast het huis” welke overeenkomt met de huidige Vriezenveense betekenis.

Wie waren de eerste bewoners van Vriezenveen

Hollanders

Algemeen wordt aangenomen dat Hollanders een aanvang hebben gemaakt met ontginning van Vriezenveen. Doch de nog voorhanden zijnde “bewijzen” zijn schaars. Natuurlijk hebben we tot op de dag van vandaag de Hollandergraven, een water ten noorden van Almelo. Dat duikt al, gezien de privilegebrief uit 1364 (die wordt dan wel niet met name genoemd) vroeg uit de nevelen op:

Onmiskenbaar als het water dat de heer van Almelo voetstaendes, wanneer sie ons dat cagehet oppe dat hues tot Almelo, hem den watergang ontrumen laten ende rume ghenoech doen maken, als enige verplichting zijnerzijds die op zijn grond rust, na klachten moet schoonmaken en ruimen. Maar of de naam van dit gegraven water te danken is aan de eerste bewoners van het Almelerveen is niet aan te tonen, want de heer van Almelo kan deze Hollanders wel tijdelijk aangetrokken hebben, gezien de kennis en kunde bij hen, over dit soort aangelegenheden. Want even verderop in Twente ten westen van Lattrop loopt al eeuwen een water met dezelfde naam en kan het best zijn dat ook deze door “de tijdelijke” arbeidskrachten is gegraven.

 

 

 

Toch hebben we gelukkig Geerdink nog, een pastoor uit het Twentse, die schrijft: “De eerste kolonisten kwamen uit Holland (Westfriezen?) volgens eene acte bij Raed van Beugelskamp en waren reeds begonnen in 1323. Na 1350 kwamen de Friezen in groot getal wegens overstroming aldaar en de strijd tussen Schieringers en Vetkopers”. Meerderen hebben getracht deze akte boven water te krijgen, maar helaas hij blijkt onvindbaar, dus weer geen ”bewijs”. Nu twijfelen we niet aan de juistheid van Geerdinks bevindingen, want hij bevindt zich in goed gezelschap, namelijk de heer van Almelo die in z’n consideratie van 1749 spreekt over de groep Hollanders vermits die daar niet konden subsisteren wat zoveel betekent als “niet in hun eigen onderhoud konden voorzien”. Dus moeten we aannemen dat er tussen 1323 en 1350 Hollanders aanwezig waren op het Almelerveen.

 

 

 

Er is een polemiek tussen Entjes en Hoek die verschil van mening hebben over de zorgvuldigheid van de zinsnede van Geerdink en de te trekken conclusie daaruit. De discussie gaat er dan over, of de conclusie kan zijn dat ook voor 1323 er reeds Hollanders aanwezig waren. Entjes meent van wel door onder meer te stellen dat uit de aanhef valt op te maken dat de akte die Geerdink aanhaalt geen stichtingsoorkonde is. Hij krijgt daarmee het gelijk aan zijn kant. Maar wanneer is er dan wel een begin gemaakt door de Hollanders? Dat door de eerder vermelde transgressie, die een aanvang nam in 1170, er nogal wat Hollanders op drift zijn geraakt zijn en zich elders vestigden, blijkt onder andere uit de geschiedenis van Oldebroek, vroeger Hollanderbroek genaamd. Van der Aa schrijft daarover: ”Dit dorp heeft zijn naam te danken aan enige arme Hollanders, die na den verschrikkelijken zeevloed van 1170, van tijd tot tijd hun land verlaten hadden, en wier landhoeven en bezittingen vermoedelijk door die overstroming vernield waren. Deze begaven zich naar de Veluwe, waar zij vernomen hadden dat zich enige Friezen in het veen, naderhand Kamperveen genaamd, als kolonisten hadden neergezet. Gerard, Graaf van Gelder, gaf met toestemming der lands Edelen aan enige dier Hollanders vrijheid, om in de woeste onbebouwde streek het broek of olbruch (naderhand Hollanderbroek en Oldebroek) grenzend aan het veen (Kamperveen) en de Wolden (Oosterwolde) zich te mogen vestigen, met de bepaling, deze broekgronden en woeste velden te bebouwen”.

 

Nu is het niet aan te nemen dat al direct na de eerste dijkdoorbraken in 1170 door de heer van Almelo Hollandse kolonisten zijn aangetrokken, maar dit kan wel tot de mogelijkheden behoren, want de vroegst bekende oorkonde waar Everhard van Almelo in voorkomt stamt uit 1157; hij treedt dan op als getuige in een leenakte. Op enig moment tussen 1170 en 1323 zullen de eerste Hollanders zich gevestigd hebben op het Almelerveen, wanneer exact valt helaas niet meer te achterhalen, of het moet nog ergens schuilgaan in een nog onbekend document. Een datum zou ons kunnen leiden naar hun herkomst aan de hand van de vele stormvloedgegevens die door onderzoekers uit oude kronieken zijn gehaald en ons ter beschikking staan. In ieder geval valt niet te betwijfelen dat de Heer van Almelo initiatiefnemer is geweest wel of niet in samenspraak met de bisschop. De vriheijd van Almelo mit allen tobehoir als die van olds sich uijtstrekt is in deze periode tot ontwikkeling gekomen, de opeenvolgende bisschoppelijke leenopdrachten zijn hier getuige van. In deze roerige tijden wisten de opeenvolgende Heren van Almelo een staatsrechtelijke macht te verwerven die gelijk te stellen was met soortgelijke machtcentra als Kuinre, Buckhorst, Eese, etc. die zich op de randen van de bisschoppelijke invloed bevonden en dit bij gelegenheid dan ook ten volle wisten uit te buiten. Uit latere processtukken valt op te maken dat het Almelerveen waarop zich de Hollanders gevestigd hadden één rechtsgebied met Almelo vormde en aanvankelijk dus de Hollanders geen eigen schout, rechtspraak, of parochie bezaten. Het is daarom dan ook waarschijnlijk dat schriftelijke bronnen ontbreken, met uitzondering van de akte uit 1323 waar Geerdink op doelt, wat wel eens een scheidingsakte zou kunnen zijn tussen de boedel van Egbert II van Almelo en Johan van Almelo. Al met al geen is er geen duidelijk aanwijsbare datum te achterhalen voor de stichting van Almelerveen en zullen we het met bovenvermelde gegevens moeten doen.

 

Friezen

 

Dat er na 1350 Friezen in grote getale kwamen is wel duidelijk en dat deze “vrije Friezen” worden genoemd geeft ons al enig houvast ten aanzien van hun herkomst. Rond 1350 waarde de pest als een verschrikkelijke ziekte rond, vanuit het zuiden komend over ons deel van het land en maakte vele slachtoffers en zal zeker het toenmalige Almelerveen met zijn “Hollanders” niet ongemoeid hebben gelaten. Uit een analyse van het hoevenstelsel van het oudste deel van Vriezenveen blijkt dat er oorspronkelijk 16 hoeven zijn uitgezet en evenwijdig aan elkaar als basis het oostelijke deel van de Oude weg besloegen en dat dus het oudste deel oostelijk van de Almeloseweg de zogenaamde kaikstiege (waar men naar Almelo ter kerke ging) gelegen is geweest. Een latere uitbreiding van het hoevenstelsel in westelijk richting maakte dat het dorp eeuwenlang 40 hoeven breed is geweest. Deze uitbreiding zal samen hebben gevallen met de komst van de Vrije Friezen, gezien de verschillende aktes die melding maken van nieuwe hoeven met vele rechten en plichten die men aan elkaar en aan de heer van Almelo verschuldigd was.

 

Het door vele schrijvers bespiegelde recht van opsterk met wel of geen verschuldigde botergelden maakt daar deel van uit. Het opnieuw aanleggen van de Butterweg als tweede nederzetingsas zal omstreeks die tijd hebben plaatsgevonden. G.J. ter Kuile meldt ons dat het oorspronkelijke kerkgebouw in 1395 voor het eerst genoemd wordt en oude tekeningen bij uiteenlopende rechtsgeschillen maken duidelijk dat het hier de plaats van het oude kerkhof betreft waar de funderingsstenen van de houten toren nog altijd terug te vinden zijn. Bijzonder is wel dat deze houten toren met zijn karakteristieke voorkomen meerdere malen is opgeknapt met o.a. middelen van elders en ons gezien zijn verschijningsvorm de landsaard van zijn bouwers verraadt. Meegenomen naar de huidige dorpsstraat heeft deze meer dan 5 eeuwen voor Vriezenveen dienst gedaan wat toch als bijzonder mag worden beschouwd. Het enige wat we kunnen concluderen dat deze Vrije Friezen voor het grootste deel een stempel hebben gedrukt op de ontwikkelingsgeschiedenis van Vriezenveen. Hun gebruikte toponiemen en aanduidingen verschaffen ons toch nogal wat aanwijzingen waar we hun herkomst moeten zoeken. Daarvoor is het interessant om te weten waar elders in den lande vergelijkbare ontginningsmethodieken zijn toegepast.

 

Vroege middeleeuwen

 

In de Romeinse tijd was ons land globaal genomen een grote rivierdelta die door duinvorming langs de kust begrensd werd. Het land was, afhankelijk van de hoogteligging, sterk aan rivierinvloeden onderhevig. Langs kleiboorden kende men bebossing en bewoning. Elders kon achter een gesloten duinenrij door gunstige klimatologische omstandigheden, die geringe schommelingen vertoonde onafgebroken veengroei plaatsvinden. Deze uitgestrekte veengroei trof men aan nabij de mondinggebieden van de rivieren, rondom de Almere, het Hollandse, Utrechtse, Overijsselse, en Friese veengebied. Maar ook in het westelijk deel van, wat wij nu de Waddenzee noemen. Deze soms hoogopbollende veengroei ontstond door diverse veenmossoorten die door regenwater gevoed hoogtes konden bereiken van 4 meter boven grondwaterpeil. Deze door regenwater volgezogen veenpakketten vonden hun afwatering via veenriviertjes naar lager gelegen rivieren die via de grotere rivieren op slechts enkele plaatsen in zee uitwaterden. In die tijd was Nederland dunbevolkt, boerderijen lagen nederzettings-gewijs in esdorpen bijeen met gemeenschappelijk gebruik van de wildernis.

 

In de 9e eeuw neemt de bevolkingsgroei toe. Het gebruikelijke slagenstelsel bood slechts één kind de gelegenheid het bedrijf voort te zetten. De uitgestrekte venenwildernis gaf de toenemende bevolkingsgroei door “veenexploitatie” gelegenheid een bestaan op te bouwen en in eigen onderhoud te voorzien. Ook het omgekeerde effect zal zeker het geval zijn geweest. De trek naar de venen werd verhoogd doordat er een meervoudig bedrijf op kon worden uitgeoefend. Zowel wol door het houden van schapen, als turfwinning, vis- en watervogelvangst boden naast akkerbouw, veeteelt en vlasbouw opbrengsten aan een gemeenschap, zonder markteconomie, de mogelijkheid in eigen onderhoud te voorzien.

 

In de 9e eeuw treft men vestigingen aan in de toenmalige venen oostelijk en noordelijk van het huidige Texel, getuige de toen voorkomende plaatsnamen die eindigen op more zoals Texalmore, Langenmore, Ostmore en Bretanmore. Methodes om veengebieden te ontginnen en voor bewoning en exploitatie geschikt te maken beheersten de bewoners van het Noordwestelijk kustgebied al vroeg. Graaf Dirk de Eerste die rond 900 leefde bezat in Kalingen, Schagen en Hargen tezamen 45 hoeven. Er vonden in die tijd al op grote schaal ontginningen plaats.

 

In warmere eeuwen ontstond door verdamping en in samenhang met de eerste aanvang van de ontginningen een onbalans en werd het evenwicht tussen binnenwater en zeewater verstoord. Juist die gebieden waar de veenexploitatie plaatsvond werd door genoemde ontwatering en inklinking zeer kwetsbaar voor indringend zeewater. Aanvankelijk bood de druk van het binnenwater uit de venen voldoende tegenwicht tegen het zeewater, maar via geulen en getijden werden de veengebieden achter de kust kwetsbaarder voor indringend zeewater. Een verzilting van Noordwest Friesland trad op, en een lichte getijdenbeweging kwam op gang. Geringe stormvloeden waren vaak fataal voor het verlaagde veenland, waardoor blijvend landverlies optrad. Deze invloed bekend onder de naam transgressie deed de bedijkingactiviteiten toenemen. Maar door een zware stormvloed op 2 november 1170 verschafte de zee zich een baan tot in de Almere, waardoor veel veenland rond de Almere verloren ging. De Zuiderzee breidde zich uit en veel bewoners moesten hun hoeven verlaten en vestigden zich elders. Na deze storm verleende zoals al eerder vermeld de bisschop aan enige arme Friezen de vrijheid zich neder te zetten in de nabijheid van Kampen, nu Kamperveen genaamd. Ook in latere eeuwen zet deze trangressie zich door waaraan ook de westelijk van Kuinre en Vollenhove gelegen veengebieden ten offer vielen, waarop in de 12e eeuw nog bewoning was.

 

Friese Wouden

 

In het zuidelijke deel van Friesland treffen we in de stellingwerven en omgeving wegdorpen aan die al vroeg tot ontwikkeling kwamen. In een bisschoppelijke oorkonde van 1165 is in het westelijke deel van de weststellingwerven al sprake van kolonisatie van de veengebieden. Toch is er in dit gebied, tussen de Friese kleistreken en het Drentse plateau lange tijd geen bewoning. Onder invloed van de laat-middeleeuwse, eerder genoemde, transgressie vindt er een uitwaaiering van kolonisten plaats die de inbezitname van de gebieden in de Zuid-Friese wegdorpen doet vermoeden. Althans de meeste onderzoekers speculeren in die richting. De zich Fries noemende bevolking uit deze gebieden zal deels vanuit het noorden gekomen zijn, maar gezien hun Saksische taal is dit niet erg aannemelijk. De “vrije Friezen van Stellingwerf” zoals ze zichzelf noemen, maar ook in een oorkonde van de bisschop zo worden genoemd, wilden het landsheerlijk gezag lange tijd niet erkennen. De bisschop trachtte hen met z’n kerkelijk gezag door middel van de ban te onderwerpen wat leidde tot een bittere strijd tussen de bisshop van Utrecht en de “vrije natie der stellingwerven”.

 

Waarom ze zich vrije Friezen noemden en waar ze vandaan kwamen heeft in het kader van Vriezenveen toch wel onze bijzondere aandacht. Jonker, zo verhaalt ter Kuile ons, meende dat de herkomst van de Vriezenveners, gezien overeenkomsten in taal, hier wel eens zou kunnen liggen. Het probleem van de eerste bewoners van deze streken is al door veel onderzoekers met uiteenlopend resultaat bespiegeld. Popping was van mening dat de Stellingwervers uit Duitsland gekomen zouden zijn, doch dit wordt door gebrek aan duidelijk bewijs door de meeste onderzoekers niet aanvaard. Wie waren het dan wel? Oosten meldt in z’n dissertatie dat volgens Boels deze streek niet voor 1000 in bezit kan zijn genomen gezien de bedijking die nodig was voor dit natte gebied, waardoor volgens Oosten door langzame behoefte aan nieuw land en de grote vernieling veroorzaakt door het zeewater, na bedijkingen, deels bewoond raakte door Friese Zuiderzee bewoners maar met name ook door Saksen uit de hogere zandgronden, waardoor taal en volksaard meer Saksisch dan Fries zijn gebleven.

 

De Vos van Steenwijk meent dat “uit hoofde van de heiligheid dezer plaatsen, in de oudheid hier geen bewoning was, doch door het onzachtzinnig handelen tijdens de bekeringen door Karel de Grote in Friesland, er Friezen waren welke deze onmenselijke vervolging trachtten te ontvluchten en hier schuilplaatsen zochten in de onbewoonde bossen en bouwden zich woonplaatsen en maakten akkers in het zgn. woud van Bodahenna”. Uit Friesland afkomstig dus, om welke omvang van het Friese gebied het in zijn ogen gaat maakt hij helaas niet duidelijk.

 

Engelen van der Veen wordt al wat duidelijker. Hij zegt: ”De kolonisten in Stellingwerf waren in hoofdzaak Friezen. Dat deze zich hier en in andere streken hebben gevestigd zal wel een gevolg zijn geweest van het groter worden der Zuiderzee, waardoor grote gebieden werden verzwolgen. Die kolonisten hadden hun eigen zeden en gewoonten. Zij beschouwden zich als vrije Friezen en konden zich moeilijk schikken in de horigheid, die een gevolg was hunner vestiging op gronden van anderen”.

 

Zo veronderstelt Hartgerink-Kooimans dat de vrije Friezen van Weststellingwerf uit Friesland afkomstig waren en zich in Drenthe, waar de Stellingwerven vroeger toe behoorde, vrije Friezen bleven voelen. Toch dienen we ons bij dit alles te realiseren dat de term Fries, al voor dat het huidige Friesland zich vormde voor een veel groot deel van Nederland, Noord Duitsland en zelfs Denemarken met z’n wad Friezen werd gebruikt. De in dit kader meest aannemelijke verklaring voor de term vrije Friezen ligt besloten in het gegeven dat ze het kerkelijke gezag wel, maar het wereldlijke gezag niet, van de Utrechtse bisschop wensten te aanvaarden, zichzelf dus niet als horige Friezen beschouwden. Dit komt in de hele geschiedenis van de Stellingwerven tot uitdrukking.

 

We zullen ter verduidelijking hiervan een stukje belichten. De macht van de bisschop, die hij van de Duitse Keizer had verkregen, was voor deze veraf gelegen streek moeilijk te handhaven, zijn invloed reikte ongeveer tot aan de rivier De Linde. De geschiedenis van de vrije natie der Stellingwerven, door Oosterwijk uitputtend beschreven, bestaat uit een voortdurende strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid. De vrije Friezen van de Stellingwerven beriepen zich op het gegeven, dat van hun gebied, in geen enkele oorkonde sprake was geschonken te zijn aan de Utrechtse bisschop. Toch wilden de bisschoppen dit gebied onder hun gezag, rechtens of niet, ze lieten dan ook geen middel ongemoeid. Van de eerder genoemde ban of excommunicatie, die in 1310 werd uitgesproken, waren de Stellingwervers niet onder de indruk. De bisschop die in Vollenhove in 1170 een versterking had laten bouwen tegen de Friezen omdat ze tegenstand boden tegen het innen van belastingen zetelde in latere eeuwen hier regelmatig. Maar door verschillende omstandigheden taande z’n macht, hij was in schulden geraakt, en verpandde het kasteel te Vollenhove en het gehele land van Overijssel aan de Graaf van Gelre. Deze laatste onderschatte ook de vastberadenheid der vrije Friezen; na wat schermutselingen maakten de Stellingwervers zich meester van het kasteel. Toen de Graaf verhaal kwam halen werd hij door de stellingwevers aangevallen. In augustus 1336 viel de slag, de Friezen verloren, het aantal gesneuvelden werd geschat op 2000. In Barsche (Barsbeek?) vonden de vrije Friezen hun Waterloo, het kasteel was weer in handen van de Graaf, hij hield het in bezit tot 1346, toen loste Bisschop Jan van Arkel het weer in, die andermaal ten strijde trok tegen de vrije Friezen. Door de onrust vertrokken nogal wat vrije Friezen gezien het feit dat ze in IIsselham en ook in Rouveen van de erfmeijers hoeven in handen trachten te krijgen wat de bisschop probeerde te verhinderen.

 

Maar terug naar de kolonisatie van dit veengebied. De bewoning is ook hier op de kavels en veelal aan een zijde van de inbezitname-as. Tevens treffen we hier meer nederzettingen aan die een “gebroken” structuur vertonen, deze zgn. kluften of buurt dorpsdelen zouden kunnen wijzen, voor dat deel, op gelijktijdige inbezitname. De benamingen die gehanteerd worden voor de occupanten zijn buren of boeren met verschillende voorvoegsels zodat namen als Buterburen, Molenburen, Delleburen, enz. veelvuldig voor deze gebroken dorpsdelen worden gebruikt. Uiteenlopende benamingen die we ook in Vriezenveen tegenkomen als Buterweg, Bovenweg, Hogeweg, als wegaanduiding zijn schering en inslag. De term voor de strokenverkaveling is hier “doorgaande plaatsen”. Men spreekt van op- en uutgaandland, “op” naar hoger gelegen gronden of hoogveen en “uut” naar de rivierzijde. De inbezitname vanuit de rivier waarop de ontwatering plaatsvindt is, evenals in Vriezenveen met geen enkele aanwijzing te staven en is blijkbaar, omdat het in het Hollandse en Utrechtse laagveen gebied gebruikelijk was, door veel schrijvers klakkeloos overgenomen. De hoevebreedtes variëren zodat van een hoevestelsel, een aanwijzing voor centraal gezag en uitgifte, geen sprake is.

 

Zuidwest Drenthe

 

Merkwaardig doet zich in Ruinerwold hetzelfde voor als in Vriezenveen; ook daar worden buiten over de A strekkende hoeven aan de oorspronkelijke hoeven toegevoegd. Een aanvankelijk vroeg gebrek aan hooiland zal in beide gevallen de verklaring kunnen zijn. De bouwlanden lagen ook hier boven het erf en het perceel waarop het huis stond werd met “huisakker” of “huiswoerd” aangeduid. Ook hier vinden we de goorns als moestuin gebruikt achter het erf tegen de bouwlanden het erf werd, in Zuidwest Drenthe de “hof” genoemd. De aanduiding brink in de wegdorp betekenis ontbreekt doorgaans volledig. Leidijken en stouwe worden hier respectievelijk als benaming gebruikt voor dijken die het hoogveenwater dienen te keren en vervolgens af te voeren. Ook hier worden grondlasten betaald naar de breedte van de hoeve en behoeft men van de nieuw aangemaakte landen geen extra last te worden opgebracht. De wegdorpen zijn hier evenals in Vriezenveen (nu) eenrijig. De bouwlanden lagen ook boven en de wei en hooilanden buiten. Evenals in de Friesewouden verschillen, in tegenstelling met Vriezenveen, de hoeve afmeting onderling behoorlijk zodat van een hoevestelsel, zoals in Vriezenveen, meestal geen sprake was. De hoeven werden uitgedrukt in roeden. De Drentse roede, die 14 holtvoeten bedroeg (29,45 cm), maar ook andere roedewaarden vinden we van toepassing. Een niet gelijktijdig inbezitneming kan hier de verschillen in hoeveafmeting verklaren, maar een relatie met de inbezitname vanuit de oude Drentse esdorpen met zijn verschillende waardelen ligt meer voor de hand. In hoeverre het toponiem ”were” of “weren”, welke in Zuidwest Drenthe veelvuldig wordt gehanteerd voor een hoeve of hoevedeel, verband houdt met de gewaardheid in het oude esdorp, valt niet met zekerheid te zeggen maar is wel aannemelijk.

 

Bestuurlijk zien we in Zuidwest Drenthe dat de eigenaren van de opgaande weren “volle buren” worden genoemd, althans als men oorspronkelijk over een volle hoeve beschikte. Deze volle boeren ook wel erfboeren genoemd oefenden bestuurlijke functies uit als Scholte en gezworenen. Deze werden ook wel atten genoemd en wisselden jaarlijks “met de zonne om” met de naastliggende. Hun taak behelsde het schouwen, schutten van vee en oproepen tot buurwerken. In tegenstelling met de (latere) situatie in Vriezenveen had men ook weiden in gemeenschappelijk gebruik, het recht van inscharen hierop werd in scheren (één koe) uitgedrukt. De wat hoger gelegen Drentse dorpen hadden woeste heidevelden waar gezamenlijk schaapskudden werden gehouden, maar turfwinning, ontginning en plagge steken deed elk in z’n opstrekkende hoeve. Door de eeuwen heen zien we in deze Drentse wegdorpen veelal boter en rogge pachten, waarvan de laatste de overhand heeft, wat er op zou kunnen wijzen dat het accent van de bedrijfsvoering meer op de akkerbouw lag. Verschuiving in de “veen” gebieden naar veeteelt, door oxidatie en inklinking van de “bovenlanden” zien we ook hier voorkomen.

 

Uit bovenvermelde gegevens valt mijns inziens gezien de vele overeenkomsten toch wel te concluderen dat de Vrije Friezen die de Heer van Almelo zo rond 1350 aantrok uit het gebied van de Stellingwerven afkomstig moeten zijn vooral nadat zij na het zoveelste conflict met de Bisschop in 1346 massaal naar elders vertrokken. De Heer van Almelo die zoals we lazen over grote bestuurlijke vrijheden en een groot onontgonnen gebied beschikte was een welkome gastheer voor deze toch niet tot de gemakkelijkste onderdanen van de Bisschop behorende lieden en bood hun naast hun verplichtingen veel vrijheden, die tot op de dag van vandaag nog in de volksaard van deze oorspronkelijke Vrije Friezen terug te vinden zijn.