Azoelen

AZOELEN

De Hammer geschiedenis kent vele interessante gebeurtenissen en bijzondere hoogtepunten.Maar wat spreekt er meer tot de verbeelding van veel mensen dan kastelen, roofridders, veldslagen en belegeringen. Zo komt uit de nevelen van de Sallandse middeleeuwen het mysterieuze  slot Azoelen opdoemen. Welk slot ook nog eens in Den Ham zou hebben gestaan. Hoe langer iets geleden is des te groter de moeilijkheid om er betrouwbare gegevens van boven water te krijgen. Met name als er geen contemporaine bronnen aanwezig zijn en een vooraanstaand iemand als A.J. Mensema, archivaris bij het rijksarchief, het bestaan van Azoelen in het verre verleden tracht te ontkrachten. Dan ontstaat er een  twijfelachtige geschiedenis en is het moeilijk daar iets tegen in te brengen. Dit overkwam het verhaal over het bestaan van het slot Azoelen ook, maar daarover later meer. Nu heeft het internet tijdperk ons veel gunstige veranderingen gebracht in het snel doorzoeken van gegevens. Veel kroniekschrijvers staan met hun oude publicaties tegenwoordig online. Hierdoor komen sommige gebeurtenissen in een ander daglicht te staan en kunnen nog eens worden gecheckt.

Voorgeschiedenis.

Voor degenen onder ons die niet helemaal goed meer weten hoe het verhaal over Azoelen ook al weer in elkaar zat hier nog even een herhaling in vogelvlucht. We beginnen in de vroege middeleeuwen. Zo rond de 6e en 7e eeuw streken er van elders Saksen neer in onze omgeving. De meest vooraanstaanden en edelen onder hen bouwden zich sloten en versterkte huizen en breidden, door de eeuwen heen, hun invloed en macht gestadig uit. Met of zonder toestemming van de marken of wereldlijk gezag creëerden ze zichzelf eigen koninkrijkjes.  De meeste steden in onze streek bestonden toen nog niet of hadden weinig tot geen invloed. De Bisschop, gezeteld in Utrecht, had de grootste moeite, zijn macht, die hem rechtens toekwam, in het Oversticht,
te doen laten gelden. Tegen het eind van de 14e eeuw liep het gedrag van een aantal van deze Sallandse ridders de spuigaten uit. Ze roofden en plunderden naar harte lust in hun omgeving. De steden waren inmiddels tot ontwikkeling gekomen en bezaten langzamerhand een behoorlijke macht en invloed. Zij en vele andere tolereerden het plunderen op het platteland en het beroven van reizigers niet meer en deden hun beklag bij de Bisschop.

Strafexpeditie.

De nog maar pas benoemde Bisschop Floris van Wevelinckhoven  gaat met de steden Deventer, Zwolle en Kampen in overleg om op te treden tegen de roofridders van de Regge-linie. Kampen haakt af, maar de andere steden en de Bisschop met de heren van Egmond, IJsselstein en van Arkel komen begin 1380 overeen een strafexpeditie te beginnen.  Op 2 mei belegeren ze het slot Eerde bij Ommen waar Evert van Essen zich heer en meester waande. Dit kon ook makkelijk want hij had zich met zware eikenbalken een slot gebouwd dat schijnbaar onneembaar was. Dit bleek ook zo te zijn want met het modernste oorlogstuig uit die tijd, zoals donderbussen en bleiden, werd het slot bestookt maar het gaf geen krimp. Doch Evert van Essen, waarschijnlijk door voedselgebrek gedreven begint onderhandelingen met zijn belagers. Hij komt overeen, tegen een geldsom de inboedel en het kasteelhout, zijn verzet op te geven, waarbij hij teven belooft zich niet te zullen wreken op welke wijze dan ook. De Bisschop met zijn belegeraars gaan 28 mei 1380 akkoord. Van het meenemen van het hout komt door de  kunstige constructies weinig terecht en men steekt het ten lange leste in brand, waarna het slot nog vele weken brandde alvorens het verteerd was. Evert onderwerpt zich aan de Bisschop maar komt twee jaar later alsnog om in de strijd tegen de vrije Friezen. Inmiddels trok de  Bisschop met zijn leger voor het slot Azoelen niet verre van het latere Mennigingshave gelegen (aldus Dumbar) Maar de bezitters van het slot Azoelen gaven zich over zonder de aanval van de Bisschop af te wachten en het slot Azoelen werd vernietigd. Inmiddels hadden de Bisschop met zijn gezellen zich in drie groepen verdeeld om het slot Gerner, ter Moolen (nabij het latere Schuilenburg) en het Laar eenzelfde lot als de andere roofnesten te laten ondergaan. Maar hier begint de schoen te wringen.

Mystificatie

Mensema, waar ik al eerder over sprak, trekt een aantal dingen in twijfel hij denkt dat Dumbar gebruik heeft gemaakt van de aantekeningen van Willem Nagge, een geestelijke uit Twello waarvan Dumbar een afschrift bezat. In een indrukwekkend en mooi geschreven verhaal tracht hij te bewijzen dat Gerard Dumbar in dit afschrift een leesfout heeft gemaakt. Namelijk dat hij, Dumbar, in plaats van ter Moolen het woord Azoelen heeft gelezen. Dit moet haast wel volgens hem want zijn alles onderbouwend argument is dat vóór Dumbar niemand ooit Azoelen in enig kroniek of geschiedenis had genoemd. Zijn conclusie is dan ook dat Azoelen op een leesfout van Dumbar berust en nooit bestaan heeft en op een, door hem zo genoemde, mystificatie berust. Dumbar vergist zich alleen in het jaar van de belegering van Ter Molen (het latere Schuilenburgh) dit vindt een jaar later plaats in het jaar 1381.

 

Historia ultrjectina

Maar helaas voor Mensema en al zijn ondersteunende argumenten, hij slaat de plank mis en hij trekt een verkeerde conclusie. Er blijkt wel degelijk een andere, veel oudere, bron dan Dumbar (1680 – 1744), en Nagge te bestaan waarin het slot Azoelen wordt genoemd. Want in de Historia ultrjectina geschreven door niemand minder dan Johannes Beka en Wilhelm Heda (1460-1525) (Beka en Heda) lezen we in de De épiscopis Ultraiectinis edit. par Buchelius Batavus, op blz.263  in een voetnoot Castella Aerdene,(Eerde) Azoelene (Azoelen)  incendit     de verbranding  van deze sloten in 1380. Jammer voor Mensema en gelukkig voor Den Ham blijkt dus dat Azoelen wel degelijk bestaan heeft. Dumbar maar ook latere en vele andere 17e en 18e eeuwse geschiedschrijvers die vele keren Azoelen en soms haar situering in Den Ham noemen blijken dus veel betrouwbaarder te zijn dan door Mensema gedacht.

De épiscopis Ultraiectinis edit. par Buchelius Batavus, op blz.263

Polemiek

Waarom Mensema zich zo specifiek richtte op het willen “bewijzen” dat Azoelen nooit bestaan zou hebben blijft natuurlijk de vraag. Toch verraad hij aan het eind van zijn betoog, onbedoeld misschien wel, min of meer zijn argument. Hij stelt dan triomfantelijk “”sommigen in Den Ham dromen ervan nog eens de juiste plaats van Azoelen te vinden” Hij doelt daar onmiskenbaar op Albert Kleinjan die als verwoed amateur archeoloog zijn droom zag vervliegen ooit de plek van Azoelen te vinden en misschien wel ter plaatse onderzoek te kunnen doen. Na De publicatie van Mensema reageert Kleinjan dan ook direct met uiteenlopende tegen argumenten, die helaas geen hout snijden. (zie ons kwartaalblad 1989-3 en 1989-4) Tot slot reageert Kleinjan met “de droom dat Azoelen vroeg of laat gevonden zal worden heeft Mensema mij niet kunnen  ontnemen” Nu vond er indertijd regelmatig een pennenstrijd plaats maar andere plaatselijke amateur historici zoals Henk Konijnenberg en Cees Bos hielden zich nu afzijdig. Jaren later  in Hammer Historie Herbundeld deel 1 strooit Bos nog enig zout in de wonden van Mensema maar hij komt niet met feitelijke argumenten die Mensema relaas ontkrachten. Nu waren Gerard Dumbar en Willem Nagge bekwame en betrouwbare  historici die niet over een nacht ijs gingen.

Azoelen afgebeeld (in kleur)  door Andries Schoemaker met als onderschrift  Ruïne van oud Adelijk huis AZoelen waarschijnlijk gekopieerd naar een tekening van  Jacobus Stellingwerf.

Zelf heb ik altijd sterk getwijfeld aan  Mystificatie verhaal van Mensema en achtte de tijd nu langzamerhand wel rijp er iets over te schrijven. Met alle respect voor bovengenoemde heren, ze hebben ons prachtige verhalen nagelaten die de Hammer historie alleen maar hebben verrijkt, doch dat neemt niet weg dat de Hammer scouting groep Azoelen met trots haar naam kan voeren want het  mysterieuze slot Azoelen heeft echt bestaan!

 

 

Waar stond het kasteel Azoelen?

deel 1

Door Herman Dasselaar.

Het kasteel Azoelen, wat eertijds in de omgeving van Den Ham moet hebben gestaan, is met veel mysterie omgeven. De naam doemt voor het eerst op als de Bisschop van Utrecht een strafexpeditie begint tegen de roofridders van de Reggelinie. We lezen dan ook voor het eerst over Azoelen na het veroveren van het kasteel Eerde in 1380. Bisschop Arnoud  van Wevelinkhoven trekt dan na het beleg  van Eerde met een deel van zijn leger voor het kasteel Azoelen, maar de bewoners geven zich op voorhand over en wachten de aanval en de belegering niet af.  Azoelen  wordt ingenomen vernietigd en in brand gestoken.

Kronieken.

Azoelen lijkt daarna van de aardbodem te zijn verdwenen. Alleen de vele kroniek schrijvers noemen Azoelen in één ademtocht samen met de andere heldendaden van de Bisschop. De vermelding dat het niet ver van (het latere) Mennegeshave moet hebben gelegen, vinden we overal terug. Een opvatting van rijksarchivaris Mensema overschaduwde vele jaren een mogelijk verder onderzoek naar de vindplaats van dit in nevelen gehulde Slot.  Mensema een vooraanstaand archivaris en publicist, was van mening dat Azoelen op een verschrijving door  Dumbar van het kasteel ter Molen (het latere Schuilenburg) berustte en veronderstelde dat het nooit bestaan zou hebben. Hij noemde het dan ook een mystificatie.

Maar de datum waarop volgens hem de verschrijving plaats zou hebben gehad, ligt veel en veel  jonger in de geschiedenis, dan wanneer er voor het eerst sprake is van Azoelen in andere annalen, dan Dumbar en Nagge, waarop  Mensema zich baseerde. De eerste vermelding van Azoelen vindt al  direct, enkele jaren na de verwoesting, plaats door Arent toe Boekop  die in 1395 al melding maakt van de verbranding van Azoelen. Nu werd ter Molen niet in jaar 1380 maar een jaar later in 1381 door de bisschop verwoest waarmee Dumbar zich waarschijnlijk wel  vergiste.

Schrijfwijze.

De schrijfwijze die voor Azoelen werd  gehanteerd is nogal verschillend. Zo lezen we  naast Azoelen, Asele, Azeulen en ook Azoelene, maar telkens wordt hetzelfde kasteel hiermee bedoeld. Nu is het met de naamgeving altijd niet even eenvoudig. Zo zijn er wel drie verschillende namen bekend van het kasteel waarmee wij doorgaans het kasteel  Schuilenburg bij Hellendoorn aanduiden. Zo kan het met Azoelen ook het geval zijn. Nadat het was vernietigd kan de naam in onbruik geraakt zijn en noemde men haar vervanger weer anders.

azoelen afbeelding                                      Jacobus Stellingwerf (1667-1727)

De tekening die hierboven is afgebeeld, met als onderschrift Ruïne van het Slot Azoelen in Salland anderhalf uur van Ommen, is van de hand van Jacobus Stellingwerf.  Deze Jacobus maakte kopieën van tekeningen voor Mattheus Brouerius van Nidek en later voor Andries Schoemaker. Uit onderzoek bleek dat hij dit nauwgezet deed en hij nam zijn voorbeelden nauwkeurig  over.

Al veronderstellen sommige onderzoekers dat veel van zijn tekeningen onbetrouwbaar zouden zijn. Deze Jacobus maakte samen met zijn vrouw voor de rijke advocaat van Nidek kopieën van tekeningen die hij op een bepaald formaat terug bracht zodat deze in de verzameling  van  Nidek paste.  Deze Nidek liet door onbekende tekenaars overal in den lande tekeningen maken van kastelen en buitenhuizen waarvan hij nog geen afbeelding bezat.

Wie de tekening goed bestudeerd ziet een hoge mate van gedetailleerdheid. De vroegere hoofdingang is dichtgemetseld en er is een kleine opening vrijgelaten. Groepsgewijs vliegen er vogels rond wat er op zou kunnen wijzen dat de restanten van het gebouw in gebruik zijn als duiventoren. Op andere prenten van Stellingwerf zien we dit niet en is het dus geen gewoonte van hem tekeningen hiermee te verfraaien. In mijn optiek is deze tekening dan ook zeker niet onbetrouwbaar.

Verschillende aanwijzingen.

Nu zijn er wel verschillende aanwijzingen die ons een bepaalde richting op kunnen helpen om de vroegere plaats terug te vinden . We zullen er een paar de revue laten passeren. Allereerst de naam die we in twee geledingen kunnen  verklaren. Het eerst deel  À duidt overduidelijk op water.

Het tweede deel kan tweeërlei worden verklaard . Het meest voor de hand liggende is de betekenis als zaal (en) wat huis betekent. De schrijfwijze hiervoor kan uiteenlopen van sael, tot sel, zoel en zaal. Opvallend is wel dat we met een meervoudsvorm hiervan te maken hebben. De verklarende betekenis zou dan ” Water huis(en)” kunnen zijn. De aanwijzing die we hieruit kunnen concluderen is toch wel dat we de vindplaats  langs het water moeten zoeken .

Nu is dat geen nieuws zult u zeggen want kastelen liggen doorgaans allemaal dicht bij water om de slotgracht van water te kunnen blijven voorzien. De wateren die hiervoor in aanmerking komen zijn in ons geval alleen (het oude beloop) van de Linderbeek . Zoelen zou ook in de  betekenis van (Ever) zoel  te verklaren kunnen zijn. Dit zijn modderpoelen waar  wilde zwijnen zich in wentelen om van hun ongedierte af te komen.

Abraham de Haen de jonge,

Doch één bron helpt ons al verder  op weg nl  Abraham de Haen de jonge, hij maakt op  zondag 7 juli 1732, een schets met een beschrijving van de plaats waar eertijds Azoelen zou hebben gestaan.In zijn plaatsbeschrijvingen  van Overijsselse kastelen schrijft hij:

  Azoelen een groen begroeide, en nú fraei beplante púinhoop / in de plantadien van ’t húis Menningshave gelegen, door mij / in den jaare 1732. úitgetekend. Floris van Wevelichhoven heeft Azoelen ingenomen, en verwoest / door de drie Overijsselse Steden gehúlpen; nevens de húizen Laer, / Ter Molen, nú Schuilenbúrg en Garner; vermits de burgzaten / dezer húizen, te roof en te búit leefden; land en wegen onveilig / en de búrgten tot schadelijke roofspelonken maekten.

Deze Abraham de Haen is op dat moment samen met  Cornelis Pronk en Andries Schoemaker op reis  door Overijssel,  deze laatste  was linnenhandelaar in Amsterdam en verzamelde in de ” ledige uren” zoals hij dat zelf noemde tekeningen van kastelen en plaatsbeschrijvingen. Zijn wortels  lagen in Almelo waar hij ook geboren is.  In 1732,  hij is dan al 72 Jaar oud, trekt hij met Cornelis Pronk en Abraham de Haen per koets door ons gewest om verschillende buitenplaatsen vast te leggen.

 

IMG_0787

Een prachtige aquarel van het dorp Den Ham uit 1732. Gemaakt door Cornelis Pronk. Hij laat het “licht” uit het noorden komen om zo  de kerk met de toren in het volle licht te zetten.

Op de route van Ommen naar Almelo doen ze  zondagmorgen 6 juli 1732,  Den Ham aan. Cornelis Pronk maakt dan een tekening van Mennegeshave  en één van het dorp Den Ham met de oude toren. Welke tekening hij later uitwerkt tot één van de mooiste en oudste aquarellen welke indertijd  van het dorp Den Ham gemaakt zijn. Hiervan ziet u hierboven  een afbeelding. De avontuurlijke belevenissen van dit gezelschap treft u aan in het boek “Over de hobbelde en bobbelde heide”  met de verschillende tekeningen en beschrijvingen.

 

IMG_0782

 

Zelfportret van Cornelis Pronk   (1691-1759)

 

 

andries Schoemaker

Portret van Andries Schoemaker (1660- 1735)

Cornelis Pronk, Andries Schoemaker, Abraham de Haen.

Deze drie heren beschikten over een behoorlijke historische bibliotheek aan boeken en gegevens, met een importantie om van te watertanden. De vele tochten die ze maakten waren goed voorbereid. En de vele honderden tekeningen die ze produceerden werden in een gezamenlijk tekeningenkabinet bewaard. Waar ze naar behoefte kopieën uit maakten voor de handel of verkoop.  Ze  wisten dus goed waar ze naar op zoek moesten  en waar ze het konden vinden. Zo maken ze de tekening op de plaats waar op de kaart Azoelen stond vermeld, staat er in hun aantekeningen. Blijkbaar beschikten ze over een dergelijke kaart. Ook  zullen ze plaatselijk informatie hebben ingewonnen over waar ze locaties konden vinden.  Ik acht hun nagelaten  gegevens  zoals tekeningen en plaatsbeschrijvingen dan ook in hoge mate  betrouwbaar.

azoelen in kleur3

De tekening en de beschrijving met als onderschrift:

A.d.haan   De Ruiine van het oude aZoelen   Anno 1732

   AZoelen  

De ruïne van Azoelen vind men in de provintie van Overissel, in het drostampt van Zalland, bij het heerenhuys Mennekeshave. Het is tegenwoordig maar een hooge heuvel met ruygte bewassen en met boomen geplant en een ruyge, toegegroeyde graft, gelijk boven werd aangetoont, na ’t leven getekent door den konstbeminnaar Abraham de Haan de jonge’

De tekening en de beschrijving van Abraham de Haen de jonge,  die we hierboven afgebeeld zien komt overeen met de situatie op de Hottingerkaart . De tekenaar staat op de Kerkallee en kijkt in westelijke richting. We zien rechts onder een deel van de toenmalige Linderbeek die toen ook westelijker lag dan tegenwoordig. En ook een veel kleiner stroomprofiel bezat. We zien ook de hoekverdraaiing die het perceel heeft ten opzichte van de weg. Hij geeft dit weer door de bomen die toen de lanen begeleiden in een andere richting weer te geven. Dit is een kopie die Andries Schoemaker van het origineel maakte. Schoemaker was niet de meest bekwame tekenaar en hij worstelt  dan ook met het perspectief. Reproductie middelen bestonden vroeger niet. Wilde je een afbeelding bezitten dan was zo goed mogelijk natekenen de enigste mogelijkheid.

Mennigeshave en Azoelen

Tussen 1773 en 1794 hebben militaire ingenieurs een aanzienlijk deel van Noord- en Oost-Nederland in kaart gebracht. Dit resulteerde in de zogenaamde Hottingerkaart. Hier het gedeelte rond Den Ham met ten westen  van de Linderbeek  het bedoelde perceel met in het midden een ovaal.

Azoelen, Merinxhof, Mennegeshave.

Als Azoelen verdwenen is in 1380 zien we de we de Merinxhof ten tonele verschijnen. De Merinxhof werd nogal verschillend geschreven, Merinxhof, Menninxhof, Meyerinck of Meringshoef. In  1394 dus een paar jaar na de belegering krijgt Hadewych van Hulsen het in leen. Zij is de vrouw van niemand minder dan Sweder van Schuilenburg (1367-1389). Deze Sweder is in 1381 door de Bisschop  met zijn handlangers uit zijn kasteel ter Molen verdreven omdat hij zich als een roofridder gedroeg.

De vraag waar deze oude Merinxhof dan wel gestaan heeft? Voor de hand ligt de plaats iets westelijker net over de Linderbeek wat wij tegenwoordig het oude voetbalveld noemen want dat is in Noordmeer waar het gezien de naam behoort te liggen. En dit is tevens de plek die Abraham de Haen ons aangeeft voor het oude Azoelen!  De boven afgebeelde Hottinger kaart wijst daar sterk op. Als dit  de plaats  is geweest waar het de oude Merinxhof heeft gestaan dan blijft de vraag ; waar stond dan Azoelen?

Of stond Azoelen daarvoor óók op deze plaats en is deze  Merinxhof gebouwd op de plaats van Azoelen en verdween daardoor deze naam mysterieus naar de achtergrond?   En was roofridder Sweder van Schuilenburg ook eigenaar van Azoelen?  Een van zijn zonen is wel erfopvolger van de Merinxhof zo krijgt Symon van Schuilenburg na de dood van zijn moeder de Merinxhof in leen. Deze Symon overlijdt na een kruistocht op de terugweg van Palestina in 1449.

mh

Hier een tekening van Mennegeshave gemaakt door Cornelis Pronk naar aanleiding van zijn bezoek aan Den Ham in 1732. Abraham de Haen schrijft: Mennekeshave, of Mennigeshave, een fraei Landhúis / in het dorp ten Ham; heeft zeer schone Laenen en Singels; ik hebbe / in den jaere 1732. met C.P. dit huis afgeteekend. Helaas werd De havezate rond 1840 gesloopt. 

De  Merinxhof  wordt in 1696 door Frederik Rudolf van Rechteren gekocht uit de failliete boedel van de erfgenamen Grubbe. Rudolf van Rechteren huwde in 1706 met Philippina Eleonora gravin van Castell-Rüdenhausen. In die tijd zal hij de oude , Merinxhof  hebben  laten afbreken en een nieuw huis die de naam Mennegeshave droeg hebben laten bouwen naar een voor die tijd modern  ontwerp van Lubbertus Hagen, welke  meer van dit soort ontwerpen op zijn naam heeft staan. Het nieuwe huis heet dan Mennegeshave en ligt met een voor die tijd modern landschappelijk ontwerp ten oosten van de Linderbeek.

mennegeshave

Kadastrale kaart uit 1832 waarop Mennegeshave nog in volle omvang staat aangegeven. Enige jaren later raakt het in verval en zal het worden gesloopt. Duidelijk is te zien dat de zuidelijke Laan (de Kerkallee) niet evenwijdig loopt aan de structuur van de omgeving van het huis. Waaruit kan worden geconcludeerd dat deze Laan van een oudere datum is.

Albert Kleinjan,  die als verwoed amateur archeoloog, graag onderzoek had willen doen op dit oude voetbalveld kwam niet verder dan een summiere bodemverkenning te doen die toen helaas niets opleverde. Er werd zoals heden ten dage nog elke zaterdag op dit perceel gevoetbald. De “veldnaam” die dit perceel droeg was berg of borg wat ook een aanwijzing zou kunnen zijn. Een grondradar onderzoek zou misschien meer helderheid kunnen verschaffen over de aanwijzingen die we in schriftelijke bronnen vinden. In het volgende kwartaalblad zullen we een aantal andere plaatsen en theorieën voor het voetlicht brengen waar mogelijk het Slot Azoelen gestaan zou kunnen hebben.

Waar stond Azoelen ?

Deel 2 (slot)

door: Herman Dasselaar

In de vorige publicaties over Azoelen in ons kwartaalblad hebben we de gegevens die ons via geschiedschrijving overgeleverd zijn over het kasteel Azoelen in ogenschouw genomen. Alles wijst er dan op dat het oude voetbalveld van Den Ham  wel eens de meest voor de hand liggende plek zou kunnen zijn waar dit mysterieuze kasteel eertijds mogelijk heeft gestaan.

Ter Borch

Toch zijn er nog een aantal andere aanwijzingen die  een onderzoek op bepaalde  plaatsen zouden kunnen rechtvaardigen. Deze mogelijke  aanwijzingen vinden we als zowel op geografisch terrein als ook in schriftelijke bronnen .

Er is een hele oude schriftelijke bron uit 1356 die gewag maakt van  een borch in het kerspel  Hamme.  Nog even afgezien van wat je onder een borch zou moeten verstaan is dit een interessante aanwijzing. De tekst van deze bron ziet u hieronder het is een zogenaamde renversaal waarin Johan  Redinc publiekelijk bekend maakt dat hij het goed geheten de Borch en het goed geheten de Everzul (het latere Nevenzel) opdraagt aan Sweder de heer van Voorst tot Keppel  en het terug krijgt in leen.  Beide zijn gelegen in het kerspel van Hamme. rensversaal

Ic Johan Redinc Ridder, make kundich allen luden, Die desen breijf zullen sien, of horen lesen, ende ghelyc apenbaer, dat ic opghedraghen hebbe, ende opdraghe mit desen breijv heren Sweder heer van vorst ende van keppel, een guet dat gheheyten is die borch, ende een guet dat geheyten is die Everzul, gheleghen in den kerspel den hame die Eghen waren, Ende die ic hem Eghen waren zal, die ic weder ontfanghen hebbe, van hem, ende van sinen erfghenamen, to zutfen recht to holden, mit ene ponde te verherweden, hiijr waren over ende aen, manne die heren van vorst, her vrederijc van heker, ende henrijc van Essen. In orcunde deser dinc, heb ic desen breijf besegelt mit minen segel, Gegheven intjaer ons heren dusent drehundert zes ende vijftich, des wonsdages nae sente bonifacius dach.

Nu weten we precies waar het erve Nevenzel zich bevindt, maar te weten  waar het goed de Borch gestaan heeft zou interessant kunnen zijn in onze speurtocht. Deze Johan Redinc, een ridder, was indertijd ook in het bezit  van het kasteel  Eerde. We weten dat zijn dochter trouwde met Evert van Essen  welke in 1380, op Eerde woonde ten tijde van het beleg  door de Bisschop van het kasteel.  De gevolgen hiervan kennen we inmiddels. Nu wijst het woord borch niet vanzelfsprekend op het bestaan van een kasteel of versterking maar in ons geval wanneer een ridder beleend wordt met een borch is dit wel meer voor de hand liggend.

azoelen kaart 3Op dit oude  kaartje van zuid-Meer zien we het goed ter Borch weergegeven. Het betreft het pand welke boven de laatste  letter  n  van -landen  op het kaartje is weergegeven. 

Het kan zijn dat met deze borch Eerde wordt bedoeld maar Eerde lag niet in het kerspel van Den Ham. In de buurtschap Meer onder Den Ham vinden we wel een goed wat ter Borch werd genoemd. Dit ter Borch dat al in 1397 op een  schattingslijst voorkomt is al in een ver verleden afgebroken. Het zou heel goed kunnen zijn dat dit ter Borch stond op de plaats waar voordien  het kasteel Azoelen  heeft gestaan. Kleinjan en Roelofs wijzen in hun boek over de buurtschap Meer ook in die richting. Deze plek zou zeker de moeite waard zijn om nader bodem onderzoek te doen.

Geografische spreiding.

Bezien we de geografische spreiding van de verschillende kastelen en adellijke huizen langs de Regge dan valt al snel een buitengewoon hiaat op. Tussen Egede en Archem vinden we langs de Regge geen enkel adellijk huis.

Nu is het niet eenvoudig om aan de hand van oud kaartmateriaal een dergelijk kasteel op te sporen mocht dat ergens gestaan hebben. Zo stamt Azoelen uit een periode dat de vorm van de plattegrond er nogal anders uitzag dan de rechthoekige vormen met grachten van de huidige kastelen. De verschijningsvorm  was ronder en minder hoekig, deze vorm  wordt ook wel Motte kasteel genoemd.  Bij de meeste burchten uit die tijd is er sprake van een verhoogd midden terrein. Deze zogenaamde motte-heuvel zien we ook voor Azoelen omschreven door Abraham de Haan “Het is tegenwoordig maar een hooge heuvel met ruygte bewassen en met boomen geplant en een ruyge, toegegroeyde graft …………..” Deze verhogingen zijn in de loop van de eeuwen meestal  geslecht en de eventuele archeologische resten zijn daardoor vaak verloren gegaan. Het grachtenstelsel zag er ook anders uit. Meestal  had het  een meervoudige gebogen  gracht  en had de voetprint van het complex een meer rondere vorm.

Uit historische bronnen is bekend dat de wallen tussen de grachten beplant werden. De bomen die op dergelijke singels staan zijn mogelijke restanten van de originelen beplanting , welke waarschijnlijk een ondergroei  bezat van doornige struiken. Langs de oude Regge loop vinden we tussen Egede en Eerde niet een degelijk terrein wat hier aan voldoet.

 

AZOELEN KAART 1

Op dit oude kaartje ziet u links onder het landgoed De Rohorst, midden boven  Mennegeshave, en net onder het midden de bedoelde percelen in grijze kleur weergegeven.

Daarentegen zien we langs de Linderbeek even zuidelijker dan de Kerkallee  op oude kaarten wel een situatie  die mogelijk wel aan een dergelijk beeld doet denken. Op bovenstaand oud kaartje zien we deze percelen afgebeeld. Momenteel is er nog steeds een gedeelte van de begroeiing aanwezig. Wie ter plaatse de situatie in ogenschouw neemt  vindt ook nog steeds een deel van de verhoging terug maar ook brede sloten die op een oude gracht zou kunnen wijzen. Dit terrein met zijn omgeving is zeker de moeite waard om te onderzoeken. Ook hier zouden grondradar gegevens uitsluitsel kunnen geven of verder onderzoek is gerechtvaardigd.

In deze en een  vorige bijdragen aan ons kwartaalblad heb ik getracht een beeld te schetsen van de gegevens die zouden kunnen leiden  om de plaats van het mysterieuze kasteel  Azoelen  terug te vinden. Wie weet komt het ooit nog eens zover.

 

 

Mysterieuze steen

DenHam door Smetterling 1751-1828De toren van Den Ham afm. 128 x 200 mm getekend, met pen in bruin,  door de in Wenen geboren Joseph Adolf Schmetterling die leefde  van 1751 tot 1828. In het bezit van het Rijksmuseum in Amsterdam. Het heeft er veel van dat dit een copie is naar Cornelis Pronk die vanaf deze plek in 1732 ook een tekening maakte.

Het meest tot de verbeelding sprekende en verreweg het oudste bouwwerk in ons gebied is de Hammertoren.Door velen beschreven, bejubeld, getekend en wat dies meer zij. Toch bestaat er voor mij nog altijd een intrigerend en mysterieus onderdeel aan deze toren, namelijk de steen in de zuidwestgevel ter hoogte van het maaiveld, door de toenmalige bouwers of opdrachtgevers blijkbaar belangrijk genoeg geacht om hem zichtbaar in het metselwerk van kloostermoppen op te nemen. Dat het geen funderingssteen betreft mag duidelijk zijn uit het feit dat hij niet onder de grond is gebruikt waar de funderingsaanleg op de vaste grondslag begint, maar juist boven het maaiveld, zichtbaar voor iedereen bij de ingang van de toren en kerk.Deze steen zou wel een ander licht kunnen werpen op het gegeven dat nou juist daar in het dorp de toren met de kerk zich bevindt. Want vanuit de geschiedenis is algemeen bekend dat na de kerstening de keuze van de te stichten kapel of kerk viel op de plek waar voordien de “heidense rituelen” plaatsvonden.

Dit werd met name gedaan om te voorkomen dat dergelijke offerplaatsen gebruikt konden blijven naast de nieuwe godsdienst. In onze omgeving was het voor de kerstening een gewoonte dat men offers bracht bij heilige eiken en op Germaanse offerstenen. Zo schrijft dhr. Jac. Letz in Trouw op 22 februari 1978 over het prachtige witte kerkje in Heemse verschillende wetenswaardigheden. We laten hem even aan het woord als het gaat om de daar aanwezige steen. Zo schrijft hij: “Het kerkje van Heemse, in de gemeente Hardenberg, waarvan de geschiedenis teruggaat tot ongeveer 1300, ontstond uit een door de Angelsaksische prediker Libuinus gesticht kapelletje, die verder ondermeer ook in Deventer een Godshuis bouwde, hij kwam volgens de legende op een moment in Heemse aan toen daar juist een mensenoffer zou worden gebracht. Bij de kerk ligt nog een heidense offersteen.”

Tot zover Jac. Letz, die ons over onze steen toch aan het denken zet.

Een andere schrijver J.R. Seinen die ten behoeve van monumentendag 1988 in “Een wandeling door oud Hardenberg” vermeldt in zijn schrijven: “Er is nog veel te zien in Hardenberg en Heemse. De oude historie wijst Heemse aan als het oerbegin in deze contreien van een enigszins geciviliseerde samenleving. Daarvan getuigt de Heemser hervormde kerk nog elke dag. Op de plaats waar de oude Saksers hun offerplaats hadden werd in 750 een kappelletje opgericht. De oude dingsteen later de steen waarop de kerkspraoke werd gehouden ligt nog naast de kerk”. Hij spreekt dus over een dingsteen.

Ding-stedes en dingstenen moeten we in relatie brengen met ge-ding of rechtsgeding respectievelijk de plaats of steen waarop recht gesproken wordt. Nu valt aan onze Hammersteen niet meer af te lezen of het om een Germaanse offersteen of dingsteen gaat, maar het bijzondere is wel dat hij doelbewust zichtbaar is ingemetseld.

Dat zou met het oogmerk kunnen zijn dat hij onbruikbaar werd om er offers op te brengen, of als het om een dingsteen gaat men herinnerd werd aan het laatste oordeel bij het ter kerke gaan.

Dit laatste lijkt mij niet het geval, het zou dan niet direct noodzakelijk zijn de steen in te metselen. Het kan zijn dat ten tijde van het aanwezig zijn van een kapel in Den Ham welke doorgaans vooraf ging aan het stichten van een kerk, naast het nieuwe geloof de offersteen in gebruik bleef en men bij het bouwen van de kerk en toren hem inmetselde om dit gebruik te voorkomen. Maar zekerheid hieromtrent zullen we waarschijnlijk nooit krijgen. Wel is bekend dat heidense gebruiken bij de Saksen nog lang in gebruik bleven; zo stond er op het offeren bij heilige eiken een fikse boete.

Maar mocht u eens bij onze prachtige oude toren staan let dan eens op de bijzondere steen die een nóg oudere geschiedenis heeft dan ons oudste bouwwerk, en bij het bouwen van de toren toen al als gedenkwaardig werd beschouwd.

Voor het samenstellen van dit artikel werd gebruik gemaakt van gegevens uit het archief van H.Konijnenberg sr. die hij welwillend ter beschikking stelde, waarvoor mijn bijzondere dank.

Jodenvervolging in Den Ham

In een aantal uitgaven van het Kwartaalblad van de Oudheidkundige Vereniging Den Ham-Vroomshoop is op velerlei wijze aandacht besteed aan de periode van de Tweede Wereldoorlog. Daarbij aansluitend lijkt het mij zinvol nog eens onder de aandacht te brengen dat de Jodenvervolging, ook aan het dorp Den Ham, niet zonder ernstige gevolgen voorbij gegaan is. Zo werden vijf Joodse Hammenaren ter dood gebracht in het Poolse concentratiekamp Sobibor. Van de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen en de gevolgen doe ik, zonder compleet te willen zijn, hieronder een chronologisch feitenrelaas.

 

Bij een verordening uit 1940 uitgevaardigd door de Commissaris-Generaal voor de Openbare veiligheid, tekenen de eerste beperkingen voor het optreden van Joden in het openbaar zich af. Alle gemeentebesturen krijgen een schrijven waarin het begrip “Jood” wordt gedefinieerd. Dit luidt als volgt:

 

Jood is een ieder, die uit tenminste drie naar ras uit voljoodsche grootouders stamt.

Als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee voljoodsche grootouders stamt en hetzij zelf op den negende Mei 1940 tot de tot de joodsch-kerkelijke gemeente heeft behoord of na dien datum daarin wordt opgenomen, hetzij op den negenden Mei 1940 met een Jood was gehuwd of na dat oogenblik met een Jood in het huwelijk treedt.

Een grootouder wordt als voljoodsch aangemerkt, wanneer deze tot de Joodsche-kerkelijke gemeenschap heeft behoord.

De tijd die daarop volgt wordt het net langzaam maar zeker rond de Joden aangetrokken. De maatschappelijke isolatie wordt systematisch en doordacht uitgevoerd. Een willekeurige greep uit de vele maatregelen die volgen treft u hieronder aan.

 

Zo mogen Joden van meet af aan niet meer deelnemen aan het openbare leven, zoals het niet mogen optreden in schouwburgen, cabarets e.d. en daar ook niet als bezoeker mogen komen. Op 21 juli 1942 ontvangt de gemeente Den Ham een schrijven van de procureur-generaal van het gerechtshof in Arnhem, waarin nog eens duidelijk wordt toegelicht met voorbeelden in vraag en antwoord wat niet meer geaccepteerd mag worden van Joden. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

Het is Joden verboden het huis van Arische medeburgers te betreden. Het rijden op paarden of zittend op een wagen meerijden met een Ariër is verboden. Werkt hij voor een Ariër dan dient hij het paard bij de teugels te nemen en naast het paard te lopen. Hij mag niet naar kapperszaken welke ook door Ariërs worden bezocht. Hij mag niet meer aan publieke markten deelnemen. Ook mag hij een flink aantal beroepen niet meer uitoefenen. Particuliere ziekenhuizen en sanatoria gebruiken borden met de tekst “verboden voor Joden” om ze uit hun inrichting te weren. Deze en nog tal van andere maatregelen om de Joden uit te sluiten worden achtereenvolgens verordineerd.

 

In het kader van het inleveren van de aan Joden behorende rijwielen schrijft op 30 juni 1942 het gemeentebestuur van Den Ham aan de Gevolmachtigde voor de reorganisatie van de Nederlandse Politie te ‘s Gravenhage “dat de in de gemeente wonende Joden te weten Simon Schlosser een herenrijwiel (transport), Judic Schlosser-van Dam een damesrijwiel, Miechel Schlosser een herenrijwiel en Gompert Schlosser een jongensfiets hebben ingeleverd”.

 

Op 27 juli 1942 ontvangt de burgemeester van Den Ham een schrijven van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Zwolle betreffende het onderwerp: Uitzending van Joden naar werkkampen. Deze verzoekt zo spoedig mogelijk opgave te doen van de namen, adressen en geboortedata van de in de gemeente woonachtige Joden, binnen een bepaalde leeftijdscategorie. Aan deze opgave ware toe te voegen een “mededeeling omtrent samenstelling van de gezinnen van betrokkenen, zoo mogelijk met opgave van geslacht en geboortedata”. De burgemeester van Den Ham voldoet de volgende dag volledig aan het verzoek. Hiermee krijgt de bezetter, onder het twijfelachtig voorwendsel van “werkkampen” alle gegevens betreffende de Joodse maar ook half-Joodse gezinnen in handen. Voor de zorgvuldigheid, en om te voorkomen dat de burgemeester het niet zo nauw neemt met de waarheid, bestookt dit bureau vervolgens veelvuldig de burgemeester met uiteenlopende vragen omtrent leeftijden, gezinssamenstelling en afkomst.

 

Daarna verlangt Herrn Aussenstellenleiter der Sicherheitspolizei per telegram nog eens alle gegevens en wil gedetailleerde “Verzeichnis der judischen, gemischt judische Heirat und das Allter der Kinder”.

 

Op 10 maart 1943, het is dan Biddag, worden vijf Hammer Joden gearresteerd. Het is Levi Schlosser geboren op 1-10-1867 te Den Ham. Hij is ongehuwd en van beroep koopman en veehouder en is woonachtig aan de Esweg in Den Ham.

Ook zijn broer Simon Schlosser eveneens geboren in Den Ham op 22-12-1885 van beroep koopman en pluimveehandelaar woonachtig met zijn gezin aan de Daarleseweg wordt gearresteerd.

Zijn vrouw Judic Schlosser-van Dam geboren op 29-09-1886 te Leek in Friesland en zijn twee zonen Miechel Schlosser, van beroep slotenmaker geboren op 8-7-1918 te Den Ham 25 jaar oud en zijn jongere broertje Gompert geboren op 30-7-1931 in Den Ham, hij is slechts 11 jaar oud, behoren ook tot de arrestanten.

Informeel ingelicht over de ophanden zijnde arrestatie en in de veronderstelling tewerk te worden gesteld, maar ook ervan overtuigd niemand enig kwaad te hebben aangedaan, ondergaan deze vijf hun aanhouding. De andere familieleden van het gezin denken daar anders over en duiken onder. Na de arrestatie worden zij met paard en (platte) wagen naar het station in Ommen overgebracht. Onderweg wisselen zij nog verschillende afscheidswoorden met bekenden. De schoonzoon van Simon fietst nog mee tot de spoorwegovergang in Ommen. Nadien werd niets meer van hun vernomen.

 

Over de nagelaten eigendommen van de weggevoerden laat de bezetter geen gras groeien. Er dient door de gemeente een lijst te worden aangeleverd, in het Duits, met de complete inventarissen. Deze inventarissen worden afgevoerd en komen onder Duits beheer. De achtergelaten woningen worden door de Grundstuck Verwaltung aan de A.N.B.O. (Algemeen Nederlandsch Beheer Onroerendgoed) overgedragen. Op 17 Juni 1943 ontvangt de burgemeester van de gemeente Den Ham een schrijven van A.N.B.O. dat de woning van Simon Schlosser is doorverkocht en onmiddellijk kan worden aanvaard door de nieuwe eigenaar en dat deze de sleutel ter beschikking dient te worden gesteld.

Het informatiebureau van het Nederlandse Roode Kruis gevestigd te ’s Gravenhage geeft op 8 juli 1947 vijf verklaringen af betreffende de gedeporteerde Joden uit Den Ham, alle vijf van de zelfde strekking. Een van deze luidt als volgt:

Simon Schlosser geboren 28.12.1885 te den Ham, laatste adres: Magele B 127 op 17 maart 1943 met bestemming Sobibor (Polen) werd gedeporteerd. In aanmerking genomen, dat uit verklaringen, afgelegd door drie personen, te weten Sara Engel-Wijnberg en Chaim Engel woonachtig te Zwolle Veemarkt 23 en Ursula Stern woonachtig te Utrecht, Nieuwe Gracht 88, die van de ruim 33.000 uit Nederland gedeporteerde personen het langdurig verblijf in dit kamp overleefden, blijkt dat vrijwel alle personen die naar Sobibor werden vervoerd, onmiddellijk na aankomst door gas werden verstikt en daarna gecremeerd; voorts, dat van of omtrent gezochte sedert de deportaties niets nader werd vernomen; kan worden vastgesteld, dat Simon Schlosser voornoemd, op of omstreeks 20 maart 1943 aan de gevolgen van verstikking is overleden.

In het vernietigingskamp Sobibor is heden ten dage, ter nagedachtenis aan de slachtoffers, een Gedenklaan waarlangs stenen zijn aangebracht met daarop de namen van de slachtoffers. Van de uit Den Ham afkomstige en omgekomen Familie Schlosser ziet u op een van de bijgaande afbeeldingen de plaat met tekst die op deze steen is aangebracht. 

Ook een andere van geboorte Hammernaar David Schlosser geboren te Den Ham op 04-08-1880 wist de Jodenvervolging niet te ontlopen. Na zijn deportatie werd hij om het leven gebracht op 15-12-1942 in Auschwitz. Deze David Schlosser vertrok in 1913 vanuit Den Ham naar Markelo en trouwde met de Markelose Eva Cohen. David was veehandelaar, vanaf 1927 woonde deze familie Schlosser in een woning aan de Bergweg in Markelo. Toen David in 1942 moest worden afgevoerd is nog geprobeerd om hem te helpen. Hij werd naar zijn geboorteplaats Den Ham gebracht en dook daar onder. Maar David kreeg heimwee en fietste terug naar Markelo, waar hij al na enkele dagen samen met zijn zoon Gompert werd opgepakt. Toen later zijn vrouw Eva en dochter Sophia ingeseind kregen dat ook zij opgehaald zouden worden, vluchtten ze naar de bossen op de Markeloseberg. In de veronderstelling dat de kust veilig was keerden ze ’s avonds weer naar huis terug. Diezelfde nacht nog werden ze echter van hun bed gelicht en afgevoerd.

In het jaar 1947 proberen de erfgenamen en nabestaanden het onroerend goed aan de Daarleseweg terug in hun bezit te krijgen, welke in de oorlog door de bezetter werd geconfisqueerd en doorverkocht was aan een andere eigenaar. Deze eigenaar wilde hier aanvankelijk niet aan meewerken.

Op 22 april 1948 oordeelt de Raad voor Rechtsherstel in Arnhem nadat partijen niet tot overeenstemming konden komen, dat de erfgenamen het recht hebben het onroerend goed terug te kunnen kopen en bepaalt tevens de aankoopsom . Uiteindelijk kopen de nabestaanden tegen een aanzienlijk bedrag hun ouderlijk huis terug.

Eenmalig, in tegenspraak met het credo “zie niet om” de woorden die de woning aan de Daarleseweg sieren, vanwaar de Hammer Joden eertijd werden weggevoerd, en “opdat wij niet zullen vergeten” kwam deze bijdrage aan ons Kwartaalblad tot stand. Met dank aan de nabestaanden en in het bijzonder aan Geert Alfing die zijn familiearchief hiervoor beschikbaar stelde en waar bovenstaande gegevens aan zijn ontleend.

 

Hammer doopvont

Na de reformatie werd alles wat aan de Rooms-katholieke erediensten herinnerde zoals altaren, beelden en dergelijke uit de protestante kerken verwijderd. Ook de stenen doopvonten die doorgaans rijk gedecoreerd waren en daardoor niet meer door de beugel konden, werden in de ban gedaan. Veelal stonden deze doopvonten aan de westzijde, het wereldlijke deel, in het schip van de kerk of ook wel onder de toren. Overleveringen van de “beeldenstorm” in Den Ham zijn niet bewaard gebleven. Maar het zal net als elders in Salland, gezien het volkskarakter, aanvankelijk niet zo’n vaart gelopen hebben. Nadat het Calvinisme meer en meer grip kreeg op het kerkelijk reilen en zeilen werden de puntjes op de i gezet.

Vaak was het geen plaatselijk initiatief maar werden kerkbesturen, van hoger hand, opgedragen zich van hun taak te kwijten. Zo verdwenen de vaak rijk bewerkte doopvonten uit de protestante kerkinterieurs, ze werden stuk geslagen of werden voor wegverharding gebruikt.

Soms werden ze gestald in een verloren hoekje onder de toren, dienden als bloembak in tuinen, voertroggen voor het vee of koelbak bij de smid zoals in Valthe gebeurde.

Mevrouw Schônlank-van der Wal heeft onderzoek gedaan naar de verschillende types stenen doopvonten en komt op acht verschillende uitvoeringen, allemaal van zandsteen gemaakt. Ze kwamen, hoe kan het ook anders, grotendeels uit Bentheim, of beter gezegd, uit Gildehaus want alles wat wij in Nederland Bentheimer zandsteen noemen komt nagenoeg allemaal uit de groeven bij Gildehaus. De ter plaatse vervaardigde, uit één kubieke meter gehouwen vonten hebben de tand des tijds redelijk goed doorstaan. Want uit haar onderzoek, in heel Nederland gedaan kon ze ruim 160 exemplaren traceren. Drenthe had er nog elf en Overijssel nog vijftien. De oudste stenen vonten dateren uit de elfde eeuw en van de negen middeleeuwse Twentse exemplaren heeft de Nederlandse hervormde kerk in Enschede de oudste.

 

 

De acht verschillede types vonten die door mevr. Schônlank-van der Wal in Nederland zijn aangetroffen. Rechtsboven het type waar ons verhaal over gaat. Opvallend is dat het huidig in gebruik zijnde vont in de hervormde kerk in Den Ham, dat van Baumberger steen is vervaardigd, niet binnen deze types past. Die vont is namelijk voordien oorspronkelijk een offerblok geweest in omgekeerde vorm. Dit gebeurde in 1940, nu zijn er stemmen die veronderstellen dat het vóórdat het een offerblok was ook al als doopvont dienst heeft gedaan. Wie het kent ziet snel dat dit niet past binnen de types die hierboven zijn afgebeeld. Hoe bewerkt het ook door de eeuwen moge zijn geweest, de zware onderkant past op geen enkele wijze qua formaat hierbinnen.

Het Drentse museum kocht in de 19e eeuw her en der zo veel mogelijk exemplaren op. Ook de Twentse Oudheidkamer, nu Rijksmuseum Twente, liet zich niet onbetuigd en wist ook een aantal exemplaren te bemachtigen, waaronder een rijk versierd Romaans vont welke wel eens uit Den Ham afkomstig zou kunnen zijn. Maar daarover later meer. De meeste teruggevonden exemplaren zijn weer op hun plaats terug en doen weer dienst als doopvont in protestante kerken, waar ze, in tegenstelling tot vroeger, een prominente plek naast de preekstoel hebben gekregen.

Nu is van de vont in het Rijksmuseum Twente bekend dat het is teruggevonden in de nabijheid van Den Ham, namelijk in Daarle op de boerderij “het Janshuis”. Het werd ontdekt door mevrouw Schutte in de jaren twintig van de vorige eeuw. Zij was indertijd schooljuffrouw in Daarle. Nu wil het verhaal dat het daar al sinds 1806 in gebruik was geweest als paardenkrib en het voor tien gulden was gekocht in Den Ham en per ossenwagen naar Daarle is getransporteerd. Op zich een heel geloofwaardig verhaal want de inwoners van Daarle kerkten indertijd in Den Ham en waren voor veel zaken aangewezen op dit kerkdorp.

Mr. G.J. ter Kuile, een vooraanstaand historicus, vermeldt dat hij in september 1927 fietsend in de buurt van Daarle een lekke band kreeg, binnenstapte in een eenzame Daarler boerenhoeve en daar tot zijn grote verbazing een rijk bewerkt Romaans doopvont als paardenkrib in gebruik aantrof. Na voorzichtig onderhandelen verwerft hij het voor de toenmalige Oudheidkamer Twente. Hij laat het onderzoeken en dan blijkt dat het uit de kerk van Den Ham afkomstig is. Later wordt om onduidelijke redenen ook verondersteld dat het ook wel eens uit Hellendoorn afkomstig zou kunnen zijn. Maar wie over enige geografische kennis, van toen en nu, beschikt en bovenvermeld verhaal in ogenschouw neemt komt al snel tot de conclusie dat dit wel zeer onwaarschijnlijk moet zijn.

 

De doopvont zoals deze door Ter Kuile in september 1927 werd aangetroffen als paardenkribbe in gebruik op de boerderij in Daarle, grotendeels ingemetseld en aan het oog onttrokken.

 

De prachtig rijk bewerkte robuuste Romaanse doopvont van Bentheimer zandsteen zoals het nu eenzaam in een verloren hoek staat in het Rijksmuseum Twente. De bovenkant bezit een sponning waarin vroeger het deksel, waarmee het kon worden afgesloten, paste. De scharnierpunten maar ook de sluiting zijn nog goed herkenbaar in de rand waar te nemen. Vroeger moesten de vonten afsluitbaar zijn om te voorkomen dat onverlaten het doopwater gingen gebruiken voor tovenarij en duistere rituelen. De kuip loopt aan de binnenzijde enigszins conisch toe en is aan de buitenzijde voorzien van twee gehakte touwbanden in visgraat motief waartussen een fries met een slingerende rank met vruchten. Hieronder een verticaal gebouchardeerd veld. De kuip wordt gedragen door een ronde zuil met op de vier hoekpunten met hun kopgewende leeuwen hun voorpoten staan tegen de zuil en hun achterpoten rusten op de hoekpunten van het vierkante voetstuk.

Hopelijk komt ooit deze vont, als een van de laatste gedislokaliseerde exemplaren terug op de plaats waar het thuishoort, namelijk in de kerk van Den Ham en komen zowel kerkbestuur van de Nederlandse Hervormde kerk uit Den Ham als het bestuur van het Rijksmuseum Twente tot de slotsom, zoals elders in den lande, dat het daar thuishoort. Pas geleden las ik dat in het Groningse dorp Kantens op 18 september 2006, de prachtige zandstenen Romaanse vont uit de 13e eeuw teruggeplaatst is in de kerk waar het vier eeuwen geleden uit verdween. Het stond in depot van het Groninger museum en is na vele verzoeken weer terug waar het ooit vandaan kwam. Wie weet lezen we, vroeg of laat, dit ook van de Hammer vont, dat het is teruggekeerd naar daar waar het eens vandaan kwam en thuis hoorde.

*Het woord vont is afgeleid van fons, de bron uit het aardse paradijs.

 

Bronnen: Tubantia 16 april 1997, Ontsloten verleden van H. Konijnenberg sr., publicatie mevr. Schônlank-van der Wal 1994.